persoon of zaak die niet thuishoort in zijn omgeving.
Voorbeelden:
Ze valt overal buiten, weet de Amsterdamse zelf ook. "Wat ik doe is geen kleinkunst. Absoluut niet. Ze heten theateroptredens, maar het zijn natuurlijk concerten." Maar op de poppodia zou Fay Lovsky ook een vreemde eend in de bijt zijn. Daarvoor bevatten haar nummers te veel eigenwijsheid en dubbele bodems.
De Limburger, 2000
In de kerk zat iemand die niemand kende en toen bleek dat de vreemde eend in de bijt in feite het enige familielid was dat [...] was komen opdagen.
De Standaard, 1996
Hij voelde er zich een vreemde eend in de bijt.
De Standaard, 1996
Graag zou ze zien dat alle studenten verplicht kennis maken met het vak genderstudies ofwel het onderscheid tussen mannen en vrouwen. "Vrouwenstudies blijft een vreemde eend in de bijt. Terwijl het toch normaal onderdeel van iedere studie zou moeten zijn."
De Limburger, 2000
In die zin betreur ik dat er voor volgend seizoen een familiespektakel staat geprogrammeerd. Niet vanwege de makers, maar omdat een dergelijke productie toch een vreemde eend in de bijt blijft. Zeker als je een seizoen coherent wil opbouwen. Een familiespektakel past niet in de programmering van een repertoireschouwburg.
De Standaard, 1996