Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

boomkruiper

betekenis & definitie

klein vogeltje dat springend klimt.

klein bruin zangvogeltje dat in Nederland en België veel voorkomt en met kleine sprongetjes langs boomstammen omhoog klimt en met zijn kromme snavel in boombasten naar insecten en spinnen zoekt.

Voorbeelden:
Toen ik naar buiten keek, vloog er net een vogeltje aan op de berk. "En wéér op maandag", zei Iris. Zij had al vaker een boomkruiper gemeld en inderdaad, steeds op maandag.
NRC, 1995

Boomkruipers krijgen hun zangrepertoire vermoedelijk langs erfelijke weg aangereikt.
NRC, 1993

Zo is het kastje met de grote ingang bestemd voor de grauwe vliegenvanger, nestelt de mees in de kast met het kleinste ronde gaatje, en vliegt de boomkruiper het liefst een nestkastje via een opening aan de achterzijde binnen.
Meppeler Courant, 1994

< >