tijdmeter in de vorm van een draagbaar toestel met wijzers welke zijn verbonden met een uurwerkmechanisme dat wordt bewogen door een drijfveer. Een om zijn middelpunt slingerende balans dient als regelaar van de beweging; de schommelingen van de balans worden door een spiraal (onrust) onderhouden.
De meeste chronometers kunnen 56 uur lopen zonder tussentijds te worden opgewonden. De chronometer was in opzet bedoeld als scheepsklok omdat het slingeruurwerk te gevoelig was voor de deining van de golven. Hoe belangrijk destijds dit vraagstuk was wordt geïllustreerd door de enorme bedragen die diverse zeevarende naties hadden uitgeloofd: Filips in van Spanje 100000 kronen, de Staten van Holland 100000 gulden, Lodewijk XIV 100000 frank en het Engelse parlement 20000 pond. Weliswaar had Christiaan Huygens reeds in 1661 een zee-uurwerk geconstrueerd (waardoor hij in wezen als de uitvinder van de chronometer zou kunnen worden beschouwd), maar dit instrument was nog te weinig betrouwbaar. Eerst de Engelsman John Harrison construeerde in 1735 en 1759 chronometers die voldoende nauwkeurig waren voor een goede lengtebepaling. Behalve de chronometergang werden voor draagbare uurwerken nog andere echappementen geconstrueerd.
Hiertoe behoren de duplexgang (Dutertre, 1724), de virgulegang (Caron de Beaumarchais, 1753) en nog enkele andere echappementen waarvan sommige zo weinig zijn toegepast dat er zelfs geen speciale naam voor bestaat. Het echappement van de chronometer II van John Arnold (1782) vertoont echter zoveel gelijkenis met de moderne chronometer dat deze met recht mag worden beschouwd als de uitvinder van de chronometergang.