worden die planten (bomen) genoemd, die wortels slechts in de bovenste -j m grond tot ontwikkeling brengen, ook waar de grond veel dieper bewortelbaar is. Onder de bosbomen zijn v. soorten b.v.: spar, haagbeuk, berk, acacia (Robinia), die dus alle bij storm gevaar lopen ontworteld te worden.
Vooral in de sparrebossen moet daarmee terdege rekening worden gehouden bij het vaststellen van de kaporde.