Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Rijpen

betekenis & definitie

1. (plantk.) R. is het voortschrijden van de ontwikkeling van een plant of plantendeel naar een bepaalde eindtoestand, die men rijpheid noemt.

Met de toestand van rijpheid bereikt de plant of het plantendeel gewoonlijk een periode met nog maar weinig opvallende levensverschijnselen, hetzij door afsterven, hetzij door het intreden van een rusttoestand. Dit laatste b.v. bij knol- en wortelgewassen in de herfst, wanneer de bovengrondse delen afsterven of sterk worden ingekrompen, terwijl het onderaardse deel in een rusttoestand geraakt (z. ook .Afrijpen, Kiemrijping, Rijpingsproces, Korrelrijping).Het rijpingsproces van vruchten vangt reeds aan als ze nog aan de plant vastzitten. Er zijn gewassen, waarbij men dit r. ook volledig laat geschieden vóór de vruchten te plukken b.v. bij de besvruchten. Bij de meeste pitvruchten geschiedt het nadat de vruchten van de plant verwijderd zijn, alhoewel het plukken op een moment plaatsvindt dat, zoals men dit noemt, de vrucht plukrijp is. Bij sommige vruchten is dit kort vóór de volledige rijpheid. Het z.g. winterfruit moet vaak nog verscheidene maanden liggen, alvorens het vruchtvlees voldoende zacht geworden is en het aroma zich ontwikkeld heeft. Hoe later dat dit geschiedt des te beter is de vrucht geschikt om te bewaren.

Tijdens het r. hebben er verschillende omzettingen plaats, waarbij de vruchten minder zuur en meer suikers gaan bevatten, dus eetbaar worden. In de praktijk is men om allerlei redenen geneigd om te vroeg te plukken. Hiertegen wordt terecht gewaarschuwd. Te vroeg geplukte vruchten zijn steeds minder in kwaliteit. Ze r. niet meer volledig en krijgen dus niet voldoende suikers en aromatische stoffen.

2. (zuivel) R. van kaas; hieronder verstaat men al de veranderingen, die in de kaasmassa optreden, tot ze haar kenmerkende eigenschappen van geur en smaak heeft verkregen (z. Kaasrijping).
3. (bodemk.) Onder r. van de grond verstaat men de processen, die zich in de grond afspelen, wanneer deze onder zodanige omstandigheden komt te verkeren, dat zij zich ontwikkelt tot een voor de planten geschikte groeiplaats. Meestal denkt men bij r. aan drooggevallen gronden (droogmakerijen en inpolderingen). De in deze gronden aanwezige overmaat van water krijgt door de ontwatering gelegenheid te verdampen of weg te zakken; lucht dringt in de grond, waardoor zich het organisch leven kan ontwikkelen; kleigronden gaan scheuren en krijgen een betere structuur; chem. reacties vinden plaats, waardoor giftige stoffen verdwijnen enz. De oorspronkelijk onbeteelbare grond verkrijgt op deze wijze de voor landbouwkundig gebruik gewenste eigenschappen.

< >