passiebloem, fam. Passifloraceae.
De naam staat i.v.rn. het feit, dat verschillende bloemdelen wel vergeleken zijn met de werktuigen waarmede Christus gemarteld is. Het zijn meest uit Am. afkomstige, vooral houtige slingerplanten. Als sierplant voor de koude of gematigde kas, soms voor potcultuur gebruikt. Bloemen blauw, violet, rood of wit, met 5 kelk- en 5 kroonbladeren, waarop een bijkroon volgt, bestaande uit vele draadvormige, gekleurde organen. De meeldraden en het vruchtbeginsel met 3 stijlen staan op een steel hierboven verheven. De bekendste soort is P.coerulea L., waarvan tevens hybriden bestaan. Vermeerdering meestal door stek van jonge scheuten.Het gesl. heeft verschillende soorten met eetbare vruchten. De meest waardevolle is P. edulis SIMS, de passievrucht (Indon. boeah negri, Sur. kappoeweri markoesa, Spaans en Eng. granadilla kleine granaatappel). In Indon. komt een grote en een kleine vorm voor, welke in gewicht per plant ongeveer evenveel produceren. De vrucht is uitstekend geschikt voor jam- en siroopbereiding. P.foetida L. (Indon. boeah tikoes, Sur. sneki markoesa) is meer onkruid dan eetbare vrucht.
P.laurifolia L. (Indon. boeah soesoeh, Sur. para markoesa) heeft grotere vruchten dan de vorige.
P. quadrangularis E. (Indon. rnarkieza, erbis of marktrat, Sur. djari markoesa) heeft de grootste vrucht onder de P.-soorten en wordt gewoonlijk genuttigd met ijs en suiker.