Het grondwater streeft naar een evenwichtstoestand, waarbij de grondwaterspiegel en de open waterspiegels op hetzelfde niveau liggen. Aangezien deze toestand door de afwisseling van regenval en verdamping zelfs in een klein gebied vrijwel nooit geheel bereikt wordt, verkeert het grondwater zelden in rust.
Het grondwater beweegt onder invloed van hoogteverschillen in de grondwaterspiegel.I.h.a. veroorzaakt overheersen van de regenval over de verdamping een stijging van de grondwaterstand tot boven de waterstand in aangrenzend open water, waardoor een g. naar beken, sloten, drains of greppels (ontwatering) intreedt. Anderzijds kan verdamping, die de grondwaterstand doet dalen, stroming in omgekeerde richting geven, althans indien deze daling gaat tot beneden de open waterspiegel, hetgeen i.h.a. alleen in poldergebieden het geval is.
In hellende gebieden volgt de grondwaterspiegel in grove trekken de topografie. Ook wanneer de verdamping de regenval overtreft, blijft hier een g. in de richting van beken en stromen voortduren. Niet alleen natuurlijke hoogteverschillen, maar ook kunstmatige, b.v. die tussen hoge boezems en diepe polders en tussen polders van verschillende hoogteligging, leiden tot grondwaterbeweging.
De g. verloopt volgens de formule van DARCY:
Q = k (h:l) F, waarin Q. (m3/ etmaal) de hoeveelheid water is, die door een grondlichaam met doorsnede F (m2) en lengte 1 (m) stroomt, wanneer de doorlaatfactor (z. Doorlatendheid) van de grond k (m/etm.) bedraagt en h (m) het verschil in drukhoogte over de afstand 1 is (z. verder Ontwatering).