Naam voor een complex groeistoffen voorkomend in gist, voor het eerst als zodanig herkend en beschreven door E. WILDIERS te Leuven (1901).
Deze vondst bracht de oplossing van de vraag, waarom gist in een oplossing van anorganische zouten en suiker volgens de ene onderzoeker (PASTEUR) wel, volgens de ander (LIEBIG: niet groeien kan. Doordat PASTEUR voor de enting meer gist gebruikte dan LIEBIG, bracht hij tegelijk voldoende bios in de vloeistof, terwijl LIEBIG onder de benodigde hoeveelheid bleef. WILDIERS toonde aan, dat b. een organische stof moest zijn (as van gist is onwerkzaam), die door koken niet vernietigd wordt en zeer algemeen in de plantaardige en dierlijke natuur voorkomt. Door later onderzoek is gevonden, dat b. uit minstens 3 componenten bestaat: meso-inosiet, aneurine en biotine (Kögl), en misschien nog meer. de naam bios heeft dus thans nog slechts een historische betekenis.