Scheepsgerief

betekenis & definitie

Naamwoord: scheepsgerief, scheepstuig, spil, spilbed, spilkoning, gangspil, losspil, scheepsblok, kaapstander, aardewind, spilboom, lier, stoomlier, donkey, donkeylier, pranghout, dove jut, wouterman, windreep, talie, achtertalie, inhaaltalie, haaktalie, grondtalie, talietuig, taliehaak, talieloper, taliereep, talreep, talieschenkel, val, valband, piekeval, vierloper, mantel, kardeel, jaaglijn, mastgijn, mastbok, mastkraan, zijgijn, zorglijn, donkeyman, scheepsmotor.

scheepspomp, steekpomp, lenspomp, lensinrichting, lensleiding, daal, brandpomp, snuiver, snorkel.

waargoed, loos, waarloos, barring, barkoen, rondhout, dekstut, sommer, stut, term, sikkelblokken, rolpaal, smeerhouten, schoen, spoorbalk, spekwatten, naadpresennings, presenning, teerkleed, slemphout, achterslemphout, harpuis, verklikker, brandbalie, brandemmer, tobbe, admiraal, puts, peilstang, peilstok, roeistok, peilkompas, peilkoker, mamiering, stormladder, smeerplank, weeflijnen, wevelingen, stormlat, sport, grijpijzer, stootijzer, steekend, enkele zwei, dubbele zwei, sjorhout, sjorklamp, zoekerbout, zoeker, bokshoorn, wui, wuit, marlpen, marlpriem, marlspijker, panje, vaarboom, boom, schipboom, schippersboom, schippershaak, bootshaak, vaarstok, wartel, kloet, kloetstok, grondhaak, sul (Zn.), ravebek, enterdreg, enterhaak, gangmeter, silometer, halfuursglas, grondverklikker, diepgangsmeter, differentiemeter, log, logplankje, logrol, loglijn, logglas, glas, knoop, logbak, enternet, cardanusring, kurkenzak, antislingertank.

scheepsverklaring, bestek, demarcatie (..katie).