Naamwoord: bemanning, manschap, equipage (ekwipage), koppen, opvarende, schepeling, baantjesgast, passagier, dekpassagier, tussendekspassagier, hutpassagier, medepassagier, blinde passagier, bovenrolsgast.
zeevolk, watervolk, varensvolk, scheepsvolk, scheepslui, zeelieden, zeelui, bootsvolk, matroos, marinier, marineschepeling, zeeman, zeemaat, zeegast, zeevaarder, zeebouwer, zeerob, zeebonk, waterrot, zeerot, varensman, varensgezel, varensgast, hachje, loop-in-’t-lijntje, pikbroek, pekbroek, jantje, janmaat, jan, baaivanger, laskaar, laskar, zeemaat, rolmaat, scheepsgezel, bootsgezel, tafelbroeder, buurman, een bevaren matroos, gast, paai, een onbevaren matroos, matroos onder de gage, oorlam, baar, bestekzetter, scheepsjongen, zwabberjongen, zwabberkapitein, zwabberpaai, galjoenskapitein, galjoengaper, kajuitsjongen, scheepsmaat, zwabbergast, schippersjongen, hutjongen, lichtmatroos, halfwassen brasem, zeuntje, een jongen van achteruit.
admiraal-generaal, contre-admiraal, admiraalsvrouw, scheepsbevelhebber, scheepskapitein, kapitein, ouwe, koopvaardijkapitein, koopvaarder, kapiteinluitenant, zeeofficier, scheepsofficier, dekofficier, officier, marineofficier, luitenantter-zee, officier-machinist, de kamer van zeezaken, purser, stukmeester, aspirantadministrateur, adjunct-administrateur (adjunkt...), zeecadet (zeekadet), adelborst, gezagvoerder, scheepsvoogd, zeevoogd, commandant (kom...), steward, hoogbootsman, onderbootsman, onderhoogbootsman, hoogbootsmansmaat, bootsman, bootsmansmaat, bootsmansgast, bottelier, scheepsdokter, scheepskok, scheepsklerk, schipper, opperstuurman, stuurman, man-te-roer, roerganger, piloot, onderstuurman, stuurmaat, stuurleerling, brigadier, kabelgast, neuskijker, machinist, machinist-leerling, beurtgast, versebalie, steward, deksteward, rollezer, scheepsmeter, lijntrekker, tremmer, valreepsgast, onderzeilsgast, mastwachter, bak, baksvolk, gastenbak, baksmeester, baksmaat, baksgast, bakszeuntje, bijzoontje, bijzeuntje, ketelaar, bakboordswacht, sloepgast, pantryboy.
schipper, loonschipper, zetschipper, vrachtschipper, vrachtvaarder, sdiuitevoerder, beurtschipper, beurtman, bootsman, vaartschipper (Zn.), kustvaarder, zeiler, gondelier, lichterman, aakschipper, kaagschipper, kaagman, punterman, jolleman, schouwman, vletter, turfschipper, dekknecht, galeislaaf, schippersvrouw.
zeedienst, monstering, monsterrol, rol, baksrol, scheepsrol, sloepenrol, bovenrol, zeilrol, bakstafel, hutkaartje, aannemingsbiljet, monsterboekje, maandceel, wedding, gage, neptunusfeest.
Adjectief: zeehard, bemand, onderbemand.
Werkwoord: een schip bemannen, - monteren, - equiperen.
naar (op) zee gaan, in de rol staan, door de kajuitsramen aan boord komen, door de kluis (het kluisgat) aan boord komen, achteruit wonen, monsteren, aanmonsteren, afmonsteren, overal houden.
Spreekwoord: jonge schippers, oude zuipers.
Gepubliceerd op 20-03-2024
Scheepsbemanning
betekenis & definitie