Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 07-06-2019

Tullii

betekenis & definitie

Tullii - een oud geslacht, althans 1) M. Tullius werd onder Tarquinius Superbus met verdrinking gestraft wegens het mededeelen van geheimen.—2) M’.

Tullius Longus, consul in 500.—3) M. Tullius Cicero, die dezen bijnaam kreeg wegens het verbouwen en verkoopen van erwten, een man van strenge, ouderwetsche zeden, was de grootvader van den redenaar.

Hij stierf in 106, kort na diens geboorte.—4) M. Tullius Cicero, zoon van no. 3, woonde deels te Rome, deels te Arpinum.

Hij was een wetenschappelijk man, die zich aan de opvoeding zijner zoons veel liet gelegen liggen.—5) M. Tullius Cicero, zoon van no. 4, werd den 3den Jan. 106 op een landgoedje bij Arpīnum geboren.

Hij genoot van den dichter Archias (zie Licinii no. 37) onderwijs in de letteren, en later van den rechtsgeleerde Q. Mucius Scaevola (zie Mucii no. 6) in de studie van het recht.

Ook de redenaar L. Licinius Crassus (zie Licinii no. 12) had nog een aandeel in de vorming van den jongeling en hield een oog op diens opvoeding, doch overleed, toen Cicero eerst 15 jaar was.

In de philosophie volgde Cicero de lessen van den epicurist Phaedrus, vervolgens van den academischen wijsgeer Philo van Larīsa, die in 88 naar Rome was gekomen, en van den stoicijn Diodotus, in de welsprekendheid die van den griekschen rhetor Molo (zie Apollonius no. 3). Na ernstige, onverpoosde oefening trad hij in 81 in een civiel proces voor P.

Quinctius op en in 80 in eene causa publica voor Sex. Roscius van Ameria (zie Roscii) tegen Sulla’s vrijgelatene en gunsteling Chrysogonus.

Wegens redenen van gezondheid ondernam hij nu eene reis naar Griekenland, en vertoefde een paar jaren (79–77) te Athene, in Klein-Azië en op Rhodus, en hoorde de lessen van den academicus Antiochus van Ascalon (zie Antiochus no. 21), den epicurist Zeno (z. Zeno no. 5), den rhetor Demetrius Syrus (zie Demetrius no. 10), den stoicijn Posidonius (z. a.) en zijn vroegeren leermeester Molo.

Geoefend en hersteld kwam hij te Rome terug en werd in 75 quaestor te Lilybaeum op Sicilia, in welke betrekking hij het bewijs gaf van onkreukbare eerlijkheid en zich ook jegens Rome verdienstelijk maakte door bij de heerschende schaarschte voor ruimen toevoer van koren uit Sicilia te zorgen. In 70 nam hij het proces op zich tegen C.

Verres (z. a.), ofschoon deze den steun genoot der machtige Metelli (zie Caecilii no. 19, 20 en 21) en verdedigd werd door den beroemden pleiter en consul designatus Q.

Hortensius Hortalus (zie Hortensii no. 3).

In 69 was Cicero curulisch aediel, in 66 praetor (repetundarum), in 63 consul. In dien tusschentijd hield hij zijne studiën bij en trad hij bij herhaling als redenaar en pleiter op.

Als praetor hield hij de oratio de imperio Cn. Pompēi (pro lege Manilia).

Als consul gelukte het hem, de samenzwering van Catilīna (z. Sergii) te onderdrukken, wiens medeplichtigen hij, als op heeterdaad betrapt (zie o. a.

Cornelii no. 48), zonder vorm van proces ter dood liet brengen. De senaat kende hem den eerenaam pater patriae toe, doch in 58 werd hij door den woelzieken volkstribuun P. Clodius Pulcher (zie Claudii no.17) met eene uitsluitend tegen hem gerichte wet getroffen (zie Clodiae leges no. 5) en moest hij in ballingschap gaan, terwijl zijn huis door het volk werd omvergehaald. De lex Cornelia van den consul P. Corn. Lentulus Spinther riep hem in 57 terug; zijn huis werd op kosten van den staat herbouwd. Vooreerst trok Cicero zich nu van de staatszaken terug; in 52 verdedigde hij T. Annius Milo, beschuldigd wegens den moord van Clodius, doch zonder gunstig gevolg; in 51 werd hij zeer tegen zijn zin als proconsul naar Cilicia gezonden. Bij zijne terugkomst brak juist de strijd uit tusschen Caesar en Pompeius; na lange aarzeling koos Cicero de partij van den laatste. Na den slag bij Pharsālus en Pompeius’ dood ontving hij zijdelings van Caesar eene uitnoodiging om terug te keeren en werd met welwillendheid en voorkomendheid ontvangen. Huiselijk leed en droefheid over den ondergang der republiek bogen Cicero ter neder en hij trok zich op zijne landgoederen terug, waar hij in de studie der wijsbegeerte troost zocht. Na Caesars dood evenwel (44) meende hij, dat er een nieuwe dag van vrijheid zou aanbreken en kantte hij zich met hevigheid (in zijne zoogenaamde orationes Philippicae) tegen de willekeurige handelingen van Antonius (no. 4). Toen nu, wat Cicero niet schijnt verwacht te hebben, Octaviānus en Antonius de handen ineensloegen en zich met Lepidus tot IIIviri rei publicae constituendae lieten benoemen (43), was ook Cicero’s lot beslist, hij werd vogelvrij verklaard; dit bericht ontving hij op zijn landgoed bij Tusculum, hij maakte zich wel op tot de vlucht, doch werd onderweg nabij zijn Formiānum door ruiters onder den krijgstribuun Popilius Laenas, dien Cicero vroeger in een proces met goed succes verdedigd had, achterhaald en, toen hij zijn hoofd buiten den draagstoel stak, door den centurio Herennius doorstoken (Dec. 43). Hoofd en hand werden hem afgehouwen en op last van Antonius aan de rostra te Rome genageld. Cicero is tweemaal gehuwd geweest, doch van beide vrouwen gescheiden, van Terentia (zie Terentii no. 8) om geldelijke redenen, van Publilia (zie Publilii no. 4) wegens verschil van leeftijd en aard. Uit zijn eerste huwelijk had hij een zoon en eene dochter, die vóór hem stierf en wier dood hij zich sterk aantrok. Cicero is voorzeker de grootste redenaar der Rom. geweest, als staatsman was hij niet zelfstandig genoeg; in voorspoed kinderachtig ijdel, was hij in tegenspoed zwak en terneergeslagen. Hij was de eerste zijner familie, die een curulisch ambt bekleedde, een homo novus. Ofschoon uit eene ridderlijke familie, was hij bij zijn optreden niet rijk, hij verwierf zich echter (steeds door eerlijke middelen) een groot vermogen, zoodat hij niet slechts een prachtig huis te Rome bezat, maar ook verschillende landgoederen, waarvan zijn Tusculānum het meest bekende is. Zijne werken zijn van verschillenden aard: a) redekundige werken: Brutus de claris oratoribus (in 46 uitgegeven), Orator, een beeld van den idealen redenaar (46), de Oratore (55), en een paar kleinere werkjes. Van zijne redevoeringen, omstreeks 120 in getal, is de grootste helft geheel of grootendeels bewaard. b) staatkundige werken zijn de Republica (54), en de Legibus (51). c) zedekundige werken: de Officiis (44), Cato maior de senectute (44), Laelius de amicilia (44). d) wijsgeerige geschriften: Academica, de Fato, de Finibus bonorum et malorum (45), Tusculanae disputationes of quaestiones (44). e) den eeredienst betreffende: de Natura deorum en de Divinatione (44). f) Zijne uitgebreide correspondentie is na zijn dood door zijn vrijgelatene Tiro (z. a.) uitgegeven en vormt de volgende bundels: Epistulae ad diversos of ad familiares (16 b.), ad Atticum, met wien hij tijdens zijn verblijf te Athene eene innige, levenslange

vriendschap had gesloten (16 b.), ad Q. fratrem (3 b.), ad M. Brutum (2 b.) en één brief ad Octavium. Veel van hem, ook gedichten en grieksche geschriften, is verloren gegaan.—6) Tullia, de innig geliefde dochter van no. 5, geb. in 76, eerst verloofd met Piso Frugi (zie Calpurnii no. 11), later (50) gehuwd met den lichtmis Dolabella (zie Cornelii no. 38), welk huwelijk in 46 ontbonden werd; ze stierf in 45. Haar vader noemt haar effigies oris, sermonis, animi mei, ook deliciae nostrae. Na den dood van Piso (57) is Tullia ook een tijd lang verloofd geweest met Furius Crassipes.—7) M. Tullius Cicero, zoon van no. 5, veroorzaakte door zijne lichtzinnige leefwijze zijn vader veel zorg en kommer. Aan zijne opvoeding werd de meeste zorg besteed; hij hoorde de beroemdste wijsgeeren en rhetoren. Na den slag bij Philippi (42), waarin hij onder Brutus diende, sloot hij zich bij Sex. Pompeius aan, doch hij verzoende zich later met Octaviānus en werd in 30 consul.—8) L. Tullius Cicero, broeder van no. 4 en dus een oom van den redenaar, en zijn zoon, ook L., wijdden zich ook aan de studie van welsprekendheid en wetenschappen.—9) Q.

Tullius Cicero, jongere broeder van no. 5, aediel in 65, praetor in 62 en daarna (61–58) propraetor in Asia, diende 54–52 onder Caesar in Gallia als legaat en in 51 in Cilicia onder zijn broeder. In 48 streed hij bij Pharsālus aan de zijde van Pompeius. In 43 vielen hij en zijn zoon als slachtoffers der driemannen. Q. hield zich, evenals zijn beroemde broeder, met litterarische studiën bezig; hij schreef annales en tragoediae. Nog over is een verhandeling de petitione consulatus. De zoon, ook Q., was meer op de hand van Caesar geweest. Op zijn gedrag was veel aan te merken en zijne wispelturigheid was oorzaak, dat hij, zoodra hij zich teleurgesteld zag, van de eene partij naar de andere overliep.—10) Er komen nog verschillende Tullii voor, M. Tullius Decula, consul in 81, L. Tullius, een van Cicero’s legaten in Cilicia en een vriend van Atticus, e. a. Over Cicero’s vrijgelatene M. Tullius Tiro, zie Tiro.

< >