Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 12-06-2019

Licinii

betekenis & definitie

Licinii - plebejisch geslacht, waartoe o. a. de familiën Calvus, Crassus, Damasippus, Lucullus, Murēna, Nerva, Sacerdos, Varus behoorden. Het was afkomstig uit Etruria, de Murenae echter uit Lanuvium. 1) C. Licinius, een der eerste twee volkstribunen (493).

V. a. heetten de twee eerste tribuni: L. Sicinius L. f. Velutus en L.

Albinius C.f. Paterculus. Zie echter ook tribuni plebis.—2) P. Licinius Calvus Esquilīnus, de eerste plebejische tribunus militum consulari potestate (400).—3) C. Licinius Calvus Stolo, in 376 consulairtribuun en in 368 de eerste plebejische magister equitum.—4) C. Licinius Calvus Stolo, volkstribuun 377–367, verschafte na tienjarigen strijd, met zijn ambtgenoot L. Sextius den plebejers toegang tot het consulaat. Dit verhaal is niet geheel betrouwbaar, zie leges Liciniae Sextiae. In 361 was hij zelf consul. De patriciërs klaagden hem aan, omdat hij in strijd met zijne eigene akkerwet, 1000 iugera staatsdomein in erfpacht bezat en hij werd tot eene zware geldboete veroordeeld. Ook dit verhaal is niet geheel betrouwbaar, zie Agrariae leges.—5) C. Licinius Macer, redenaar en annalist, volkstribuun in 73. In 66, toen Cicero praetor was, van afpersingen aangeklaagd, pleegde hij zelfmoord. Hij heeft annales geschreven.—6) C. Licinius Macer Calvus, zoon van no. 5, als redenaar en elegieëndichter bekend. (82–48). Hij was een vriend van Catullus en een tegenstander van Cicero.—7) P. Licinius Crassus Dives werd reeds jong pontifex maximus (212). In 210 was hij censor, nog voordat hij consul was geweest. In
205 bekleedde hij het consulaat. Hij was zeer ervaren in het ius pontificium.—8) P. Licinius Crassus, consul in 171, werd door Perseus van Macedonia bij Sycurium in Thessalia verslagen.—9) C. Licinius Crassus, broeder van no. 8 en diens legaat in 171, was zelf consul in 168.—10) C. Licinius Crassus, volkstribuun in 145, wiens rogatio de sacerdotiis verworpen werd, nam de gewoonte aan, wanneer hij in het openbaar het woord voerde, zich naar het volk te keeren en niet naar het senaatsgebouw, zooals tot nog toe gebruikelijk was.—11) P. Licinius Crassus Dives Muciānus, een geboren Mucius Scaevola, goed redenaar en jurist en kenner der grieksche taal, vriend van Tib. Gracchus, consul in 131, vond den dood op de vlucht na de nederlaag, hem bij Leucae door den pergameenschen kroonpretendent Aristonīcus toegebracht. Hij was pontifex maximus.—12) L. Licinius Crassus, de beste redenaar van zijn tijd. Nog slechts 21 jaar oud, trad hij in 119 als beschuldiger van C. Papirius Carbo op, die hierop zichzelf ombracht (Papirii no. 11). In 95 was hij consul met Q. Mucius Scaevola (zie lex Licinia Mucia). Later was hij propraetor in Gallia Cisalpīna. Hij stierf in 91, na nog in het vorige jaar de censuur bekleed te hebben. In Cicero’s werk de oratore komt hij als een der hoofdpersonen voor.—12a) L. Licinius Crassus Scipio, aangenomen zoon van no. 12, z. Cornelii no. 24.—13) Licinia, dochter van no. 12, echtgenoote van den jongen Marius, eene zeer welsprekende vrouw. Ook eene oudere zuster bezat de gave der redekunst.—14) P. Licinius Crassus Dives, consul in 97, censor in 89, bracht verscheidene jaren als stadhouder in Hispania door en hield in 93 een triumphus over de Lusitaniërs. In den bondgenootenoorlog werd hij door M. Lamponius verslagen. Door de partij van Marius in 87 vogelvrij verklaard, sloeg hij de hand aan zichzelf.—15) M. Licinius Crassus Dives, zoon van no. 14, streed in den burgeroorlog onder Sulla en verwierf door het opkoopen van verbeurdverklaarde bezittingen een ontzaggelijk vermogen, dat hij nog langs verschillende wegen zocht te vermeerderen en dat hij tevens aanwendde om door het leenen van geld anderen van zich afhankelijk te maken. Als praetor verloste hij Rome in 71 van den slavenoorlog, waarop hij tegen het volgende jaar met Pompeius tot consul werd verkozen. Beide ambtgenooten waren allesbehalve eensgezind; Pompeius zocht de volksgunst door het herstel der tribunicische macht, Crassus door het volk aan 10000 tafels, op den openbaren weg aangericht, op een feestmaal te onthalen. Caesar trad verzoenend tusschen hen op, en in 60 kwam het zoogenaamde eerste driemanschap tot stand, dat in April 56 te Luca hernieuwd werd. In 55 werden Crassus en Pompeius ten tweeden male consuls; aan Crassus viel Syria als provincie ten deel. Uit hoop op roem trok hij tegen de Parthen te velde (54). Hij trok den Euphraat over, maar werd het volgend jaar in Mesopotamia, ten Z. van Carrhae, verslagen, waarbij zijn jongste zoon sneuvelde. Bij Carrhae andermaal aangevallen, werd hij bij een onderhoud met den parthischen veldheer verraderlijk afgemaakt (53).—16) M. Licinius Crassus Dives, zoon van no. 15, was quaestor van Caesar in Gallia; hij was waarschijnlijk gehuwd met Caecilia Metella, van wie het bekende grafmonument aan de Via Appia is (zie Caecilii no. 27).—17) P. Licinius Crassus Dives, zoon van no. 15, een bekwaam generaal, was onder Caesar legaat in Gallia geweest. Hij sneuvelde in 53 tegen de Parthen. Cicero roemt zijne kundigheden en zijne rechtschapenheid.—18) C. Licinius Muciānus, was onder Nero en Galba stadhouder

van Syria, en ijverde voor de verheffing van Vespasiānus op den troon. Deze zond hem naar Italia, waar hij met Domitiānus het bestuur waarnam tot aan de komst des keizers. Sedert wijdde hij zich aan de wetenschap. Hij heeft o.
a. een werk uitgegeven over hetgeen hij in het Oosten gezien had.—19) L. Licinius Damasippus, onjuiste naam voor L. Junius Brutus Damasippus

(Junii no. 24). Hij was in 82 praetor, en liet toen
op bevel van den jongen Marius, vóór hij Rome ontruimde, de voornaamste overgebleven leden van de optimatenpartij ombrengen. Na den slag bij Porta Collina (1 Nov. 82) liet Sulla hem met de overige krijgsgevangenen afmaken.—20) Licinius Damasippus, bij Cicero vermeld als liefhebber van standbeelden en tuinen. Bij Horatius komt een Damasippus voor, die zijn vermogen heeft doorgebracht en daarna stoicijn is geworden. Dit is waarschijnlijk dezelfde.—21) L. Licinius Lucullus, volkstribuun in 196 en een der eerste IIIviri epulones (zie lex Licinia).—22) L.

Licinius Lucullus, consul in 151, overviel verraderlijk in Spanje de Vaccaei, die met de Romeinen verbonden waren; na vele moordtooneelen werd hij genoodzaakt het beleg voor hun hoofdstad Pallantia op te geven en terug te trekken. Het volgende jaar behaalde hij samen met Ser. Sulpicius Galba (z. Sulpicii no. 11) eenige voordeelen op de Lusitaniërs.—23) L. Licinius Lucullus, propraetor op Sicilia in 103, trachtte vruchteloos den slavenopstand aldaar te onderdrukken.

Later werd hij wegens bedriegelijke handelingen veroordeeld en verbannen.—24) L. Licinius Lucullus, zoon van no. 23, was Sulla’s quaestor in diens veldtocht tegen Mithradātes en commandant van de vloot in de Aegaeische zee. Een verzoek van Fimbria (zie Flavii no. 4) den koning in de haven van Pitane in te sluiten, wees hij van de hand, waardoor Mithradates ontsnappen kon. In 76 was hij propraetor in Africa. In 74 was hij consul en kreeg als zoodanig de provincies Asia en en Cilicia, en werd belast met het opperbevel in den nieuwen mithradatischen oorlog, terwijl zijn ambtgenoot M.

Aurelius Cotta met Bithynia het opperbevel kreeg over de vloot. In 73 versloeg hij den koning bij Cyzicus, verdreef hem uit de rom. provincie, veroverde vervolgens Pontus, trok hierop (69) tegen Tigrānes van Armenia, den schoonzoon en bondgenoot van Mithradates, op en versloeg bij Tigranocerta eene aanzienlijke overmacht. Doch Lucullus had zich vijanden gemaakt onder de societates publicanorum, tegen wier afpersingen hij de Asiaten in bescherming had genomen; daarbij waren er, die de leiding van den oorlog aan Pompeius in handen wilden spelen. Het leger van Lucullus werd opgeruid en de soldaten weigerden eenparig den winterveldtocht in het onherbergzame Armenia voort te zetten. Lucullus moest de gemaakte veroveringen prijs geven en werd teruggeroepen (67).

Hij zeide hierop het staatsleven vaarwel. Hij was ontzaggelijk rijk, doch in tegenstelling van zoovele anderen streng eerlijk en niet hebzuchtig. Hij was een der beschermers van den dichter Archias en zelf een kenner der grieksche literatuur. In zijne jongere jaren had hij in het Grieksch den bondgenootenoorlog beschreven. Zijne woning, landhuizen, boek- en kunstverzamelingen, alles was even rijk en prachtig.

Hij stierf krankzinnig in 56.—25) M. Licinius Lucullus, broeder van no. 24, doch door M. Terentius Varro tot zoon aangenomen en dus M. Terentius Liciniānus Varro, ook wel M. Terentius Varro Lucullus genoemd, was consul in 73 (z.

Terentii no. 6 en Cassia Terentia (lex)), en bestuurde vervolgens Macedonia en onderwierp toen de Bessi, een thracische volksstam. Hij was een vriend van Cicero en stond hem in zijn ballingschap bij. Hij had niet de groote talenten van zijn broeder, en leefde op minder vorstelijken voet.—26) M. Licinius Lucullus, zoon van no. 24, opgegroeid onder de voogdij van Cato (minor) en Cicero, sneuvelde bij Philippi als aanhanger van Brutus en Cassius.—27) L. Licinius Murēna, praetor in 156 (?), kreeg den naam Murena of Muraena (= makreel) naar de door hem aangelegde vischvijvers.

Hij was één van de Xviri, die in 146 Griekenland als provincie Achaia ingericht hebben.—28) P. Licinius Murēna, zoon van no. 27, groot oudheidkenner, sneuvelde in den strijd tegen de partij van Marius.—29) L. Licinius Murēna, ook een zoon van no. 27, streed in 86 onder Sulla tegen den mithradatischen veldheer Archelāus. In 84 door Sulla als stadhouder in Asia achtergelaten, hervatte hij in 83 op eigen gezag den oorlog tegen Mithradātes, doch werd verslagen (82) en daarna door Sulla teruggeroepen. Er werd hem echter een triumftocht toegestaan.—30) L.

Licinius Murēna streed eerst onder zijn vader (no. 29), daarna onder Lucullus (no. 24) tegen Mithradātes. Als propraetor van Gallia (64) betoonde hij zich een eerlijk en rechtvaardig bewindsman. In 63 werd hij tot consul voor het volgende jaar gekozen, doch van ambitus beschuldigd. Cicero, Crassus en Hortensius traden als zijne verdedigers op en hij werd glansrijk vrijgesproken. Hij ondersteunde in 63 de veroordeeling van Catilina’s saamgezworenen.—31) C.

Licinius Murēna, ook een zoon van no. 29, was in 63 legatus pro praetore van Gallia Cisalpīna en liet de boden van Catilīna gevangen nemen.—32) A. Terentius Varro Murēna, een geboren Licinius, roeide in 25 het Alpenvolk der Salassers bijna uit. In hun gebied werd toen Augusta Praetoria (tgw. Aosta) aangelegd. In 23 liet Augustus hem, ofschoon hij een zwager van Maecēnas was, wegens samenzwering ter dood brengen.—33) Een andere tak der Licinii waren de Nervae.

Een hunner, P. Licinius Nerva, in 104 propraetor van Sicilia, gaf aanleiding tot den tweeden slavenoorlog aldaar.—34) C. Licinius Sacerdos, werd in 142 door den censor Scipio (Africānus minor) van meineed beticht, doch de zaak werd niet verder doorgezet.—35) C. Licinius Sacerdos, de voorganger van C. Verres, had zich als propraetor van Sicilia (74) door eerlijkheid en rechtschapenheid onderscheiden.—36) Nog een tak zijn de Vari.

De voornaamste is C. Licinius Varus, consul in 236, die de Corsen onderwierp.—37) A. Licinius Archias, grieksch dichter uit Antiochīa in Syria, zeer bevriend met
L. Licinius Lucullus, van wien hij den gentielnaam Licinius aannam. Hij had door toedoen van Lucullus het burgerrecht van Heraclēa (in Lucania) gekregen, en toen na den marsischen oorlog ook de Heracleoten het rom. burgerrecht erlangden, werd Archias rom. burger. In 62 echter werd hij beschuldigd, dat hij onwettig zich het burgerrecht zou hebben aangematigd. Cicero verdedigde hem.