Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 07-06-2019

Socrates

betekenis & definitie

Socrates - Σωκράτης, Athener, zoon van den beeldhouwer Sophroniscus en Phaenarete, geb.

470. In zijne jeugd genoot hij de gewone atheensche opvoeding, hij trachtte zich te ontwikkelen door het lezen van dichters en wijsgeeren en zocht met hetzelfde doel gaarne den omgang van beschaafde en verstandige lieden, in een bepaalde school gevormd werd hij echter niet. Hij leerde de kunst van zijn vader, en nog meer dan vijf eeuwen later wees men op de acropolis te Athene een groep, die voor het werk van S. gehouden werd. Hij streed mede in de slagen bij Potidaea, Delium (z. Alcibiades) en Amphipolis, in 406 was hij lid van den raad en verzette hij zich tegen de onwettige behandeling van het proces der veldheeren uit den Arginusenslag. Als wijsgeer heeft hij meer dan iemand anders invloed uitgeoefend op zijne vrienden en leerlingen niet alleen, maar ook op zijne tijdgenooten in het algemeen, zelfs op de geheele geschiedenis der philosophie. Zonder met een uitgewerkt wijsgeerig stelsel op te treden, wekte hij bij allen met wie hij omging de zucht tot wetenschappelijk onderzoek op het gebied der zedeleer op, waarbij hij uitging van de eenvoudige stelling dat deugd kennis is en dus geleerd kan worden, dat alzoo niemand vrijwillig, maar slechts uit onwetendheid, verkeerd handelt. Het hoogste dat men bereiken kan, tevens de noodzakelijke voorwaarde voor praktische voortreffelijkheid, is dus zelfkennis, en de eerste stap om daartoe te komen is het zich bevrijden van verkeerde meeningen. Daartoe trachtte hij nu hen, die met hem omgingen, langs een eigenaardigen weg te leiden. Hijzelf erkende dat hij niets wist, terwijl hij nu voorgaf te willen leeren van hen, die beweerden wel iets te weten (socratische ironie, εἰρωνεία), bracht hij door de inrichting van zijne gesprekken en vragen ieder tot het bewustzijn, dat diens vermeende kennis slechts schijn was en iederen vasten grondslag miste. In overeenstemming hiermede noemde hij zich ook geen leeraar en liet hij zich, ook om zijne vrijheid niet aan banden te leggen, voor zijn onderwijs niet betalen, ook had hij in den eigenlijken zin van het woord geen leerlingen, maar iedereen, dien hij er geschikt toe achtte, overviel hij met zijne vragen en dwong hij tot de erkentenis van zijne onwetendheid. In zijne handelingen beweerde hij geleid te worden door eene inwendige goddelijke stem (δαιμόνιον), die hem van het verkeerde terughield. Maar terwijl velen zich door zijne streng logische redeneering aangetrokken gevoelden en erkenden, dat hij den juisten weg voor wijsgeerige studiën aanwees, terwijl verder velen, vol bewondering voor zijn levenswandel, zijn zelfbeheersching, standvastigheid, matigheid, trouw, vaderlandsliefde en godsvrucht, zich met liefde en eerbied bij hem aansloten, was het aantal nog veel grooter van hen, die in hem alleen een lastig en eigenwijs mensch zagen, die al wat van ouds voor waar erkend was op losse schroeven zette en de gemoederen voortdurend in beroering bracht; men beschouwde hem als een van de sophisten, en juist de groote bijval, dien hij vond, maakte hem in het oog van het oppervlakkige volk tot den gevaarlijksten onder hen. Als zoodanig werd hij door Aristophanes in een van zijne comedies, de Νεφέλαι, aan aller bespotting prijs gegeven. Eindelijk werd hij, reeds 70 jaar oud, door Melētus, Anytus en Lycon aangeklaagd wegens het verachten der van staatswege erkende goden, het invoeren van nieuwe godheden en het verleiden der jeugd. Met een kleine meerderheid van stemmen werd hij schuldig bevonden; daar echter de aanklagers de doodstraf geëischt hadden, en S. daartegen de geringe som van 30 minen aanbood (zie τίμημα), daarbij bewerende, dat hij eigenlijk verdiend had op staatskosten in het Prytanēum onderhouden te worden, verbitterde hij door zijne onverschilligheid de rechters en werd hij met eene grootere meerderheid ter dood veroordeeld. Met de grootste kalmte en opgeruimdheid dronk hij den giftbeker (399).