Scythia - Σκυθία. Bij Herodotus is Scythia het land ten N. van den Pontus Euxīnus (Zwarte Zee) tusschen den Ister en het land der Agathyrsi (thans Zevenbergen) ten W. en den Tanais (Don) ten O.
Latere schrijvers breiden de grenzen oostwaarts uit. De bewoners, Scythae, Σκύθαι, waren dapper en vrijheidslievend en alle pogingen der perzische koningen om hen te onderwerpen, mislukten.
Zij hadden geene steden of dorpen, maar leefden in wagens. Zij bestonden uit een onbekend aantal stammen; het talrijkst waren de Σκ. βασιλήιοι of krijgslieden, voorts had men herders en ook landbouwende stammen.
Omstreeks 600 deden de Sc. een inval in Klein-Azië en Europa, doch werden na ruim een kwart eeuw door Cyaxares weder verdreven. Omtrent den tocht door Darīus tegen hen ondernomen, z.
Darius no. 1 en Histiaeus. Na 500 laten de Sc. niets van zich hooren, tot op den tijd van Mithradātes.
Na Traiānus verdwijnt de naam Scythen uit Europa en verhuist naar Azië. Ptolemaeus (± 150 na C.) spreekt van een Scythia intra en extra Imāum.
De Grieksche schrijvers van de 3de en 4de eeuw n. Chr. duiden met den naam Σκύθαι vaak de Gothen aan, die zich in de 3de eeuw n.
Chr. aan de Zwarte Zee hadden gevestigd (zie Gothi).—Zie ook τοξόται.