Pelops - Πέλοψ, zoon van Tantalus. Om de alwetendheid der goden op de proef te stellen, slachtte zijn vader hem en zette hij den goden de gebraden stukken als spijs voor. Zijne misdaad werd echter ontdekt en de knaap werd in het leven teruggeroepen, alleen Demēter had in verstrooidheid een stuk van zijn schouder opgegeten, dat bij zijne wedergeboorte door een stuk ivoor vervangen werd.
Als opvolger van zijn vader geraakte hij in oorlog met den trojaanschen koning Ilus, hij streed ongelukkig en werd uit zijn land verdreven. In Pisa gekomen, verwierf hij de hand van Hippodamēa, de dochter van Oenomaüs (z. Myrsilus), en volgde hij zijn schoonvader in de regeering op.
Hij regeerde zoo roemrijk, dat het geheele schiereiland, dat vroeger Apia of Pelasgia heette, naar hem Peloponnēsus genoemd werd; aan de olympische spelen zette hij zooveel luister bij, dat hij soms als de stichter er van beschouwd werd. De vloek, dien Tantalus door zijne misdaden op zich geladen en dien P. door den moord van Myrsilus nog verzwaard had, rustte echter op zijn geslacht en veroorzaakte onder de Pelopiden vele ongelukken en gruweldaden. Nog bij het leven van P. ontstond oneenigheid in zijn gezin; zijn zoon Chrysippus werd door Atreus en Thyestes gedood en P. verjoeg daarom zijne gemalin en zijne talrijke zonen.
Hij stierf te Pisa en kreeg te Olympia een tempel, waar hem jaarlijks offers gebracht werden.