Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 11-06-2019

Marsyas

betekenis & definitie

Marsyas - Μαρσύας, 1) zoon van Olympus, een Phrygiër, die de fluit vond, welke Athēna had weggeworpen. Hij waagde het met Apollo, die de cither bespeelde, een wedstrijd aan te gaan, en toen hij de nederlaag leed, werd hij levend gevild. De huid werd in een hol bij Celaenae opgehangen en bewoog zich, naar men zeide, vroolijk, wanneer zij op de fluit hoorde spelen.—V. s. had hij ook tot het gevolg van Dionȳsus behoord.—2) van Pella, stiefbroeder van Antigonus, met Alexander den G. opgevoed, later veldheer onder Demetrius Poliorcētes, schrijver eener macedonische geschiedenis (Μακεδονικά).—3) van Philippi, zoon van Critophēmus, geschiedschrijver van lateren tijd dan de vorige, ofschoon zij dikwijls met elkander verward worden.

< >