Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 18-06-2019

Caecilii

betekenis & definitie

Caecilii - . De gens Caecilia, waarvan de familie Metellus de voornaamste is, was plebejisch. 1) Caecilius Metellus Denter, consul in 284.—2) L.

Caecilius Metellus, zoon van no. 1, consul in 251 en 247, was in 251 op Sicilia aan het hoofd van het rom. leger, doch durfde tegen Hasdrubal geen slag wagen uit vrees voor diens olifanten, maar Hasdrubal viel hem het volgend jaar bij Panormus aan, en werd verslagen, waarbij zijn olifanten in handen des overwinnaars vielen, en bij den triumf aan het volk getoond werden. In 249 was hij magister equitum van den dictator A. Atilius Calatinus. In 247 was hij voor de tweede maal consul, wederom op Sicilië. In 243 werd hij pontifex maximus; toen hij in 241 bij het afbranden van den Vesta-tempel Rome’s penaten had gered en daarbij volgens de overlevering het gezicht had verloren, werd hem de onderscheiding toegekend, zich in een draagstoel naar den senaat te mogen begeven.—3) Q.

Caecilius Metellus, oudste zoon van no. 2, was consul in 206, dictator comitiorum habendorum causa in 205, vervulde later (186–184) gezantschappen bij Philippus van Macedonia en bij de Achaeërs, en wordt door Cicero als redenaar geprezen. Hij is het, die zich op den dichter Naevius (z. a.) om diens vrijmoedigheid gewroken heeft.—4) L. Caecilius Metellus, tweede zoon van no. 2, deed in 216 na den slag bij Cannae het voorstel, Italië te verlaten, waarvoor hij door de censoren van het jaar 214 onder de aerarii werd gebracht.—5) M. Caecilius Metellus, derde zoon van no. 2, werd in 205 naar Azië gezonden om het beeld der Magna Mater uit Phrygia naar Rome over te brengen.—6) Q. Caecilius Metellus Macedonicus wordt gewoonlijk beschouwd als de oudste zoon, maar is misschien de kleinzoon van no. 3, consul in 143, overwon in 148 als propraetor den macedonischen kroon pretendent Andriscus, richtte Macedonia tot provincie in (147) en versloeg vervolgens in 146 de Achaeërs bij Scarphe (Scarphēa) in Locris, en streed als consul en proconsul tegen de Celtiberiërs.

Over Andriscus hield hij een zegetocht. In 131 werd hij de eerste plebejische censor, doch maakte zich door zijne gestrengheid vele vijanden, zoodat zelfs de volkstribuun C. Atinius Labeo, dien hij van de senaatslijst had geschrapt, hem van de tarpejische rots wilde laten werpen. Hij was ook in onmin met Scipio Africanus minor. Hij bestreed Tib.

Gracchus in een heftige redevoering, en nam de wapenen op tegen C. Gracchus (121). Hij stierf in 115.—7)
L. Caecilius Metellus Calvus, broeder van no. 6, consul in 142.—8) Q. Caecilius Metellus Balearicus, consul in 123, oudste zoon van no. 6, overwon de zeeroovers der Balearische eilanden, waar hij een groot bloedbad aanrichtte, en bracht rom. kolonisten daarheen. In 121 hield hij zijn zegetocht; in 120 was hij censor.—9) L. Caecilius Metellus Diadematus, aldus genaamd naar den haarband, dien hij droeg om een gezwel aan het hoofd te verbergen, tweede zoon van no. 6, was consul in 117.—10) M. Caecilius Metellus, derde zoon van no. 6, consul in 115, zegepraalde in 111 over de Sardiniërs.—11) C. Caecilius Metellus

Caprarius, vierde zoon van no. 6, consul in 113, censor in 102, zegepraalde in 111 over de Thraciërs.—12) L. Caecilius Metellus Calvus Dalmaticus, oudste zoon van no. 7, consul in 119, hield in 117 een zegetocht over de Dalmatiërs en was in 115 censor met Cn. Domitius Ahenobarbus (Domitii no. 4).—13) Q. Caecilius Metellus Numidicus, tweede zoon van no. 7, consul in 109, voerde den oorlog tegen Jugurtha en zou dezen vermoedelijk tot de overgaaf hebben genoodzaakt, zoo niet Marius uit Rome ware gekomen om het bevel over te nemen. De senaat kende Metellus de eer van een zegetocht toe.

In 102 was hij censor, tegelijk met no. 11. Toen in het jaar 100 Appuleius Saturnīnus de bezwering zijner wetten door de senaatsleden eischte (zie Appuleiae leges), weigerde Numidicus en ging in ballingschap, waaruit hij evenwel een jaar later werd teruggeroepen door de lex Calidia. Hij stierf in 90, naar vermoed werd door vergif.—14) Q. Caecilius Metellus Nepos, zoon van no. 8, was consul in 98. Zie Caecilia Didia (lex).—15) Q.

Caecilius Metellus Celer, zoon van no. 14, was in 66 legaat van Pompeius in den mithradatischen oorlog, in 63 praetor, in 60 consul. Als praetor redde hij Rabirius (zie Rabirii no. 1) van eene veroordeeling en vervolgde hij Catilīna. Hij behoorde tot de tegenstanders van Pompeius en verzette zich tegen de akkerwetten van dezen, door L. Flavius voorgesteld (zie Agrariae leges), en van Caesar. Ook kantte hij zich tegen de adoptie van zijn zwager P.

Clodius Pulcher door een plebejer. Hij stierf plotseling in 59, naar men vermoedde vergeven door zijne vrouw Claudia maior, zie Claudii no. 18.—16) Q. Caecilius Metellus Nepos, jongere broeder van no. 15, was in 67 legaat van Pompeius in den zeerooversoorlog. Hij was een vinnig vijand van Cicero en dwarsboomde dezen zooveel mogelijk, o. a. door als volkstribuun (10 Dec. 63–10 Dec. 62), hem te beletten, op den laatsten dag van zijn consulaat, de gebruikelijke redevoering te houden; Cicero mocht alleen den gewonen eed afleggen, waarop hij zwoer, dat hij de republiek van den ondergang gered had. Zie verder Caeciliae (leges).

Toen hij zijn voorgestelde wetten door den tegenstand van Cato (Porcii no. 8), die ook volkstribuun was, niet doorvoeren kon, begaf hij zich naar Azië tot Pompeius, waarop hij van zijn ambt ontzet werd. Als consul stemde hij in 57 er in toe, dat Cicero uit zijne ballingschap zou worden teruggeroepen. Zie ook Caecilia Cornelia (lex).—17) Q. Caecilius Metellus Pius, zoon van no. 13, aldus bijgenaamd om zijne ouderliefde, daar hij door zijne dringende beden de terugroeping van zijn vader uit de ballingschap bewerkte, versloeg in den bondgenootenoorlog den aanvoerder der Marsi, Q. Pompaedius Silo (88).

Tijdens den burgeroorlog behoorde hij tot de senaatspartij; hij voegde zich bij Sulla, toen die uit het Oosten terugkeerde, en was met hem consul in 80; daarna werd hij naar Spanje tegen Sertorius gezonden, waar hij tot 72 bleef, sedert 76 door Pompeius ondersteund.—18) Caecilius Metellus Pius Scipio, aangenomen zoon van no. 17 (zie Cornelii no. 25), bij de schrijvers nu eens P. Scipio Nasīca, dan weer Q. Metellus Scipio, ook wel P. Scipio Metellus genoemd. Zijn werkelijke vader was P.

Cornelius Scipio Nasīca, praetor in 94. Metellus Scipio was volkstribuun in 59. Zijne poging om zich voor 52 tot consul te doen verkiezen, mislukte, daar Pompeius consul zonder ambtgenoot werd. Toen echter Metellus aan Pompeius zijne dochter tot vrouw gaf, werd hij gedurende nog vijf maanden diens medeconsul. Later streed hij bij Pharsālus (48) en bij Thapsus (46) tegen Caesar.

Bij Thapsus was hij opperbevelhebber, maar hoogst onbekwaam. Op de vlucht gevangen genomen, doodde hij zich zelf. Hij was roofzuchtig van karakter, zelfs tempels waren voor hem niet veilig.—19) Q. Caecilius Metellus Creticus, zoon van no. 11, was een van de drie gebroeders Metellus, die in het proces van Cicero tegen Verres den beklaagde steunden. Hij was het, die voor het jaar 69 met den redenaar Q.

Hortensius tot consul werd gekozen. In 68 werd hij uitgezonden om Creta te onderwerpen, dat een broeinest was van de zeeroovers. Hij versloeg de Cretensers bij Cydonia, en nam daarop Cydonia, Cnossus, Lyctus en andere vestingen in en streed met veel geluk en volharding; hij legde hierbij echter zooveel wreedheid en ruwheid aan den dag, dat de inwoners hunne onderwerping aan Pompeius aanboden, die destijds, als opperbevelhebber in den zeerooveroorlog, in Azië was. Metellus ging koelbloedig zijn gang, behandelde de door Pompeius gezonden troepen als vijanden, onder wierp het eiland na vijf jaren strijds, en richtte het in als provincie (64). Door de catilinarische woelingen te Rome kon hij echter eerst in 62 zijn zegetocht houden.—20) L.

Caecilius Metellus, broeder van no. 19, was Verres in 70 als stadhouder van Sicilia opgevolgd en trachtte wel, zooveel hij kon, den Siciliërs het doorgestane leed te vergoeden, maar bemoeielijkte toch Cicero’s onderzoek op Sicilia. Hij was consul in 68.—21) L. Caecilius Metellus, broeder van no. 19 en 20, was voor het jaar 69 tot praetor gekozen. Daarom was er Verres zooveel aan gelegen, dat zijn proces op de lange baan geschoven werd tot in 69.—22) L. Caecilius Metellus, zoon van no. 20, wilde als volkstribuun in 49 Caesar beletten het aerarium open te breken.

Caesar liet hem later uit Rome verwijderen.—23) Caecilia Metella, dochter van no. 8, huwde met App. Claudius Pulcher (Claudii no. 14), en werd de moeder van den beruchten volkstribuun P. Clodius Pulcher.—24) Caecilia Metella, dochter van no. 12, huwde eerst met M. Aemilius Scaurus en hertrouwde als weduwe met L. Cornelius Sulla, die echter, toen zij ziek werd, van haar scheidde.—25) Caecilia Metella, dochter van no. 6, huwde met P. Cornelius Scipio Nasīca
Serapio (Cornelii no. 22).—26) Caecilia Metella, ook Cornelia Metella genaamd, dochter van no. 18, werd de vijfde vrouw van Cn. Pompeius.—27) Caecilia Metella, dochter van no. 19, echtgenoote van M. Crassus (Licinii no. 16). Van haar is het beroemde grafmonument aan de Via Appia, nu Capo di bove geheeten.—28) Q. Caecilius Bassus, vurig aanhanger van Pompeius, die na den slag bij Pharsālus naar Asia vlood en daar jaren lang te Apamēa den strijd tegen de troepen van Caesar volhield.

Na Caesar’s dood sloten zijne troepen zich bij Cassius aan.—29) L. Caecilius Rufus, halfbroeder van P. Cornelius Sulla (Cornelii no. 54), trachtte dezen in zijne vorige rechten te herstellen; zie Caecilia (lex). Hij ondersteunde Cicero in diens verzet tegen de akkerwet van P. Servilius Rullus en werkte mede tot Cicero’s terugroeping uit de ballingschap.—30) Q.

Caecilius Niger, uit Sicilia, quaestor onder Verres. Tegen hem sprak Cicero zijne bekende divinatio uit.—31) Statius Caecilius, een Insubriër van groot talent, als slaaf naar Rome gekomen, was een beroemd blijspeldichter (180). Hij bewerkte Grieksche stukken (palliatae) vooral van Menander. Cicero, Horatius en Quinctiliānus prijzen hem zeer. Wij hebben van zijne blijspelen slechts fragmenten.—32) Caecilius uit Calacte op Sicilia, beroemd grieksch rhetor en criticus ten tijde van Augustus.