Isocrates - Ἰσοκράτης, een van de tien attische redenaars. Hij was de zoon van een rijk Athener, geb. 436, en genoot het onderwijs van de beroemdste sophisten van zijn tijd en ook van Socrates. Zijn vader verloor in den peloponnesischen oorlog zijn vermogen, hijzelf verwierf zich echter grooten rijkdom, vooral door zijn onderwijs in de welsprekendheid, dat zeer gezocht was; v.s. had hij 100 leerlingen, die hem ieder 1000 drachmen betaalden; voor eene redevoering zou hij eens van Nicocles 20 talenten gekregen hebben.
Zijn aanzien was groot, niet alleen bij zijne leerlingen, maar ook in wijderen kring, zelfs met vreemde vorsten (Philippus, Euagoras, Nicocles) stond hij in betrekking. Zelf trad hij uit bedeesdheid en wegens zijn zwakke stem nooit in het openbaar als redenaar op, hij schreef echter voor anderen pleitredenen, totdat hij in 388, na een kort verblijf op Chius, te gelijk met het openen zijner school, zich in een nieuwe richting ging bewegen als schrijver van verhandelingen, die den vorm van redevoeringen (feestredenen, leerredenen) behouden hebben, ofschoon zij niet bestemd zijn om voorgedragen, maar om gelezen te worden (λογοὶ ἐπιδεικτικοὶ καὶ συμβουλευτικοί). De voornaamste hiervan zijn: Πανηγυρικός (380), Πλαταϊκός (373), Ἀρχίδαμος (365), Συμμαχικὸς ἢ περὶ εἰρήνης (357), Ἀρεοπαγιτικός (354), Φίλιππος (346), Παναθηναϊκός (342–339).
Zijn taal is zuiver en eenvoudig, zijne perioden kunstig samengesteld; ook worden zijne werken, waarvan 21 bewaard gebleven zijn, als modellen van welsprekendheid geroemd, terwijl zij tevens getuigen van zijne vaderlandsliefde en vele juiste beschouwingen bevatten over de verwarde toestanden van zijn tijd. Over de waarde zijner kunst, die hij voor het praktische leven zeer hoog schat en waaraan hij, in tegenstelling met andere rhetoren, ook een zedelijke beteekenis toekende, is hij soms in polemiek met Plato. Uit verdriet over den afloop van den slag bij Chaeronēa maakte hij, 98 jaar oud, een einde aan zijn leven.Ἰσοτελής. Een μέτοικος, die zich op een of andere wijze jegens den staat verdienstelijk had gemaakt, werd beloond met de ἰσοτέλεια. Daardoor werd hij, wat zijn geldelijke verplichtingen tegenover den staat betreft, en soms ook in andere opzichten, met de burgers gelijkgesteld.