Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 18-06-2019

Fasti

betekenis & definitie

Fasti - 1) f. dies, rechtsdagen, waarop de praetor de woorden do, dico, addico, mocht uitspreken (zie praetor). In den rom. kalender waren zij aangeduid met de letter F. Op een dies nefastus (N) mocht dit niet.

Een dies nefastus principio (NP) was vóór den middag N., na den middag F. Zie ook Nefasti dies.—2) de romeinsche kalender, d.w.z. de opteekening der dies fasti, nefasti, intercisi, comitiales, met vermelding der op iederen dag vallende feesten, spelen en offers, waarbij nog aanteekeningen gevoegd waren omtrent geschiedkundige gebeurtenissen, en omtrent den op- en ondergang van verschillende sterrenbeelden. Deze kalender werd opgemaakt door de pontifices; een gedeelte daarvan, de dies fasti, is voor het eerst door Cn.

Flavius (zie Flavii no. 2) in 304 uitgegeven. Een dichterlijke bewerking heeft Ovidius gegeven in zijn Fasti, die de eerste 6 maanden van het jaar behandelen. Verder verdienen vermeld te worden de fasti Praenestini van M.

Verrius Flaccus (zie Verrius).—Een aanwijzing van de voornaamste romeinsche vaste feest- en gedenkdagen ten tijde van Augustus vindt men achter in dit werk.—3) de lijsten van jaarlijks wisselende ambtenaren (fasti consulares, praetorii), van de priesters (fasti sacerdotales, fasti fratrum arvalium), en van de in ieder jaar gevierde triumfen (fasti triumphales).

Van hetgeen nog uit de oudheid over is, zijn wel het meest bekend de zoogenaamde Fasti Capitolini, een chronologische lijst van de consuls, censoren, dictatoren en magistri equitum, die in 34 aan den buitenmuur van de regia werd aangebracht. Later (in 12) werd een relaas van zegetochten (fasti triumphales of beter acta triumphorum (zie acta)) op afzonderlijke pijlers hieraan toegevoegd.

< >