Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 18-06-2019

Fabii

betekenis & definitie

Fabii - eene der oudste patricische gentes te Rome, misschien van sabijnschen oorsprong. 1) Q. Fabius Vibulānus, consul in 485 en 482, een warm voorvechter der aristocratie. Onder zijn eerste consulaat had de veroordeeling van Sp.

Cassius Viscellīnus plaats. Hij streed in 485 tegen de Aequers en Volscers en maakte zich gehaat door aan de soldaten niets van den buit te gunnen, doch alles te laten verkoopen. In 480 sneuvelde hij in den strijd tegen Veii.—2) K.

Fabius Vibulānus, broeder van no. 1, consul in 484, 481 en 479, de eerste maal met grooten tegenstand der plebs door toedoen der patriciërs verkozen, was eerst voortdurend in strijd met de volkstribunen, die eene lex agraria wilden doordrijven. In zijn derde consulaat echter deed hij zelf, maar vergeefs, den voorslag, dat de senaat verdere pogingen in dien geest zou voorkomen door uit eigen beweging veroverden grond onder de plebejers te verdeelen. Zie echter Agrariae (leges) en Tribuni plebis.

Op zijn voorstel trok in 479—volgens het niet al te betrouwbare geschiedverhaal—de geheele gens Fabia, uitgezonderd een nog te jonge knaap, 306 man sterk, met hare cliënten naar het riviertje de Cremera, om de grenzen tegen de Vejers te beschermen.

In 477 vonden zij, in eene hinderlaag gelokt, allen den dood.—3) M. Fabius Vibulānus, broeder van no. 1 en 2, was consul in 483 en 480, zoodat het consulaat zeven jaren achtereen in de gens Fabia was.

Hij voerde evenals zijne broeders oorlog tegen de naburige volken en sneuvelde bij de Cremera.—4) Q. Fabius Vibulānus, zoon van no. 3, de eenige overgeblevene van het geslacht, consul in 467, 465 en 459, streed tegen Aequers en Volscen, en bewerkte de uitzending eener rom. kolonie naar Antium (467). In 462 verzette hij zich als praefectus urbi ten sterkste tegen het voorstel van den tribuun Terentilius de legibus scribendis.

In 450 was hij een der tienmannen.—5) M. Fabius Vibulānus, zoon van no. 4, consul in 442, consulairtribuun in 433, bewerkte de uitzending eener kolonie naar Ardea (442), streed bij herhaling tegen Aequers en Vejenten en werd pontifex maximus.

Hij kwam vermoedelijk om bij den inval der Galliërs in 390, daar hij Rome niet wilde verlaten.—6) Num.

Fabius Vibulānus, ook een zoon van no. 4, consul in 421, consulairtribuun in 415 en 407, streed als consul tegen de Aequers.—7) Q. Fabius Vibulānus, evenals de beide vorigen een zoon van no. 4, was consul in 523 en consulairtribuun in 416 en 414.—8) Num. Fabius Ambustus, zoon van no. 5, veroverde als consulairtribuun in 406 Anxur.

Hij was één der drie gebroeders Fabii, die in 391 naar Clusium tot de Galliërs werden gezonden. In 390 was hij weder consulairtribuun. Zie no. 10.—9) K. Fabius Ambustus, broeder van no. 8, was consulairtribuun in 404, 401, 395 en 390.

Ook hij behoorde tot het gezantschap naar Clusium (zie no. 8 en 10).—10) Q.

Fabius Ambustus, broeder van no. 8 en 9, behoorde ook tot het gezantschap naar Clusium, en werd in 390 met zijne broeders tot consulairtribuun gekozen. Na den aftocht der Galliërs werd hij ter verantwoording geroepen wegens zijne schennis van het volkenrecht.

De dood, misschien zelfmoord, deed hem een vonnis ontgaan. Het verhaal omtrent deze drie broeders is op allerlei wijzen opgesmukt. In het oorspronkelijke verhaal treden slechts twee Fabii op (no. 8 en 9), waarvan men niet zeker weet, of het broers zijn.

No. 10 is tamelijk legendarisch.—11) M. Fabius Ambustus, zoon van no. 8, consul in 360, 356 en 354, overwon achtereenvolgens de Hernicers (360), de Faliscers en Tarquiniërs (356) en de Tiburtijnen (354).

In 351 was hij dictator.—12) M.

Fabius Ambustus, zoon van no. 9, consulairtribuun in 381 en 369, ondersteunde de plannen van zijn schoonzoon, den volkstribuun C. Licinius Stolo. Vermoedelijk echter was hij het, die in 355 als interrex de verkiezing van twee patricische consuls, hoewel tegen de lex Licinia Sextia geschied, voor geldig verklaarde.

Hier is alles onzeker. Z. ook Liciniae Sextiae (leges) no. 1.—13) C. Fabius Ambustus streed als consul in 358 ongelukkig tegen de Tarquiniërs, die 307 rom. krijgsgevangenen ombrachten.—14) Q.

Fabius Maximus Rulliānus, zoon van no. 11, leverde als magister equitum in 325 tegen het bevel van zijn dictator L.

Papirius Cursor een schitterenden slag tegen de Samnieten, doch ontging de straf voor zijne ongehoorzaamheid slechts door de eenparige voorbede van senaat en volk. Zijn ambt moest hij echter nederleggen.

Dit verhaal is niet geheel betrouwbaar. In 322 was hij consul, in 315 dictator, in 310 en 308 weder consul, in 304 censor, in 301 andermaal dictator, in 297 en 295 nogmaals consul. Hij was een van Rome’s grootste veldheeren, schoon niet altijd overwinnaar.

O.a. werd hij in 315 als dictator door de Samnieten bij Lautulae verslagen. In 310 ontzette hij het door de Etruscers belegerde Sutrium, door in Noord-Etrurië in te vallen.

In 308 streed hij tegen de Samnieten.

In 297 versloeg hij, volgens een ongeloofwaardig bericht, met P. Decius Mus hen bij den berg Tifernus, in 295 versloegen Fabius en Decius (z. Decii no. 2) de verbonden Samnieten, Galliërs en Etruriërs bij Sentīnum.

Onder zijne tijdgenooten komen ook nog Ambusti voor: Q. Fabius Ambustus als dictator comit. habend. causa in 321, C. Fabius Ambustus als mag. eq. in 315.—15) Q.

Fabius Maximus, bijgenaamd Gurges (= vraat, slokop) om zijne losbandigheid in zijne jeugd, zoon van no. 14 (waarschijnlijk is het verhaal omtrent zijn losbandigheid verzonnen om den naam Gurges te kunnen verklaren).

Op rijperen leeftijd begon hij evenwel een ander gedrag te leiden. Als consul werd hij in 292 door de Samnieten verslagen, maar overwon daarna met hulp van zijn vader den samnietischen veldheer Pontius (z. a.), in 276 versloeg hij wederom als consul de Samnieten, Lucaners en Bruttiërs; in zijn derde consulaat, 265, dempte hij een slavenopstand te Volsinii,doch sneuvelde daarbij.—16) Q. Fabius Maximus Verrucōsus (wegens eene wrat, verrūca, aan de lip aldus genoemd), consul in 233, 228, 215, 214 en 209, censor in 230, de bekende dictator in 217 na de nederlaag en den dood van C. Flaminius bij het Trasumeensche meer. (Eigenlijk was hij pro dictatore zie het artikel dictator.) In 233 zegepraalde hij over de Liguriërs; in 219 was hij aan het hoofd van het gezantschap, dat na de inname van Saguntum naar Carthago werd gezonden, waarbij hij, volgens het bekende verhaal, den Carthagers de keuze liet tusschen oorlog en vrede, waarop zij tot den oorlog besloten. Als dictator volgde hij de taktiek, een slag in het open veld te vermijden, en liever Hannibal af te matten, daar hij de overtuiging koesterde, dat diens strijdkrachten en hulpmiddelen op vijandelijken bodem op den duur uitgeput moesten raken. Spoedig echter begon dit stelsel bij het rom. volk afkeuring te vinden, daar Hannibal zooveel mogelijk het platte land verwoestte en de dorpen en hoeven in brand stak.

Door eene lex Metilia werd toen de magister equitum M. Minucius Rufus ook met dictatoriale macht bekleed. Deze waagde een veldslag, en zou geheel verslagen zijn, zoo niet Fabius ware toegeschoten en hem gered had, waarop Minucius zich vrijwillig weder onder Fabius’ bevelen stelde. Naar deze wijze van oorlogvoeren heeft Fabius den bijnaam van Cunctātor gekregen; om zijn zacht karakter werd hij ook Ovicula genoemd. Ook later voerde hij herhaaldelijk legers aan, hetzij als consul, hetzij als proconsul, onder het commando van zijn zoon.

Bij vele geschiedschrijvers ook bij Livius, die hem legaat noemt, vinden wij het verhaal hoe de vader den zoon, als hoogere in rang, eer moet bewijzen. Het verhaal is vereeuwigd in het oud Amsterdamsche stadhuis (het Paleis op den Dam). In 209 veroverde hij Tarentum. Hij was een heftig tegenstander van Scipio’s plan, om den oorlog naar Afrika over te brengen. Fabius stierf in 203.

Cicero roemt hem als redenaar.—17) Q. Fabius Maximus, zoon van no. 16 (z. a.), consul in 213, stierf nog vóór zijn vader.—18) Q. Fabius Maximus Aemiliānus, zoon van L. Aemilius Paullus en broeder van P. Cornelius Scipio Aemilianus, in 180 door een der Fabii Maximi geadopteerd, was een vriend van den geschiedschrijver Polybius.

In 145 en 144 voerde hij als consul en proconsul oorlog in Lusitania tegen Viriāthus.—19) Q. Fabius Maximus Serviliānus, ook wel onder zijn oorspronkelijken naam Cn. Servilius Caepio voorkomende, door adoptie een broeder van no. 18, streed ook als proconsul in 141 en 140 tegen Viriathus en sloot met dezen een verdrag, dat echter door zijn broeder Q. Servilius Caepio verbroken werd. Hij heeft annales geschreven.—20) Q.

Fabius Maximus Allobrogicus, zoon van no. 18, leidde als jongeling een losbandig leven. Onder zijn oom P. Cornelius Scipio Aemiliānus diende hij als quaestor in den numantijnschen oorlog. In 121 behaalde hij een groote overwinning op de Allobrogen in Gallia. Uit den buit richtte hij te Rome een triumfboog, den fornix Fabianus, op.

Cicero prijst hem als redenaar.—21) Q. Fabius Maximus Eburnus, consul in 116, werd later verbannen, omdat hij zijn zoon met den dood gestraft had.—22) Q. Fabius Maximus kleinzoon van no. 20, diende in Hispania als legaat onder Caesar (46), en werd in 45 consul. Hij stierf nog in ditzelfde jaar. Tot suffectus werd toen gekozen voor den laatsten dag van het jaar C.

Caninius Rebilus (Caninii no. 2), met wiens waakzaamheid Cicero den spot drijft.—23) Paulus Fabius Maximus, een bloedverwant van Ovidius en bevriend met Augustus, vergezelde dezen op zijne reis naar Posthumus Agrippa, doch werd toen verdacht aan Livia geheimen verklapt te hebben. Kort daarna stierf hij.—24) C. Fabius Pictor, de eerste beoefenaar der schilderkunst onder de aanzienlijke Rom., beschilderde in 302 (v. a. in 304) de wanden van den tempel van Salus, door C. Junius Bubulcus Brutus (Junii no. 3) gewijd. Zijn talent vond echter zoo weinig bijval, dat hij geene navolgers heeft gevonden.—25) Q.

Fabius Pictor, kleinzoon van no. 24, omstreeks 220, schreef in het Grieksch zeer belangrijke annalen, van de komst van Aenēas in Italia tot op zijn eigen tijd. Er bestond ook een Latijnsche vertaling van.—26) Ser. Fabius Pictor, redenaar en geschiedkenner, was een tijdgenoot van Cato maior en schreef een werk de iure pontificio.—27) Verder komen onder de consuls, censoren, dictators nog de namen voor: Fabius Buteo, Fabius Dorso, Fabius Licinus, Fabius Labeo, ook Fabius Pictor. Iets bijzonders is van hen hier niet te vermelden. Ook wordt nog een Q.

Fabius Sanga, een vriend van Cicero, vermeld alsmede zekere Q. Fabius Virgiliānus, in 51 legaat in Cilicia, later aanhanger van Pompeius.—28) Fabius Rusticus, een vriend van Seneca, door Tacitus als redenaar geprezen, schreef eene geschiedenis van Nero, die verloren is gegaan.—29) C. Fabius Valens, bewerkte als legatus legionis samen met A. Caecīna Alīenus, dat Vitellius (Jan. 69 n. C.) tot keizer werd uitgeroepen.

Aan het hoofd van een legercorps versloeg hij met Caecina de Othoniani bij Bedriācum. Later beheerde hij met Caecina de staatszaken voor Vitellius. In den oorlog tegen Vespasiānus werd hij gevangen genomen en gedood.