Eumenes - Εὐμένης, 1) van Cardia, geb. 362, geheimschrijver van Philippus en later van Alexander d. G., die hem hoog schatte en hem dikwijls tegen den haat en de afgunst der
macedonische edelen moest beschermen. Toen hij na den dood van Alex. zag, dat zijne pogingen om de verschillende veldheeren tot overeenstemming te brengen vruchteloos waren, sloot hij zich bij Perdiccas aan en bleef hij met trouw, moed en bekwaamheid voor de rechten van het koninklijke huis strijden. Bij de verdeeling van het rijk kreeg hij Cappadocië en omliggende landen, en terwijl Perdiccas in Aegypte oorlog voerde, verdedigde hij Azië met goed gevolg tegen Antipater en Craterus. Na den dood van Perdiccas werd hij door Antigonus beoorloogd, tegen wien hij zich met een betrekkelijk geringe macht vier jaar staande hield, totdat hij in 316 door het verraad der Macedoniërs, die onder hem dienden, in de handen van zijn vijand viel, die hem liet dooden. Zijn dagboek over de tochten van Alex. (Ἐφημερίδες Ἀλεξάνδρου) wordt door oude schrijvers hoog geprezen.—2) Eum.
I, regeerde als opvolger van zijn oom Philetaerus over Pergamus (263–241), vergrootte zijn rijk ten koste van Syrië, overwon Antiochus Soter in een slag bij Sardes en was een beschermer van kunsten en wetenschappen.—3) Eum. II, koning van Pergamus (197–159), langen tijd een getrouw vriend der Rom., ondersteunde hen tegen Nabis en Antiochus d. G., en werd wederkeerig door hen beschermd in zijne oorlogen tegen Prusias van Bithynië en Pharnaces van Pontus; bovendien werd zijn gebied met het grootste deel van het door Antiochus afgestane land vergroot en werd hij eenige malen te Rome met groote eer ontvangen. Door dit alles geraakte hij echter in een toestand van afhankelijkheid, waaruit hij zich gaarne bevrijd zoude hebben, daarom knoopte hij met Perseus van Macedonië onderhandelingen aan, terwijl deze met Rome in oorlog was, wat door de Rom. zoo kwalijk genomen werd, dat zij hem op alle wijzen in verlegenheid brachten, en zelfs zijn broeder Attalus tegen hem trachtten op te zetten. Hij was een beschermer van kunsten en wetenschappen, verbond geleerden en dichters aan zijn hof, en breidde de door zijn vader gestichte bibliotheek uit. Hij is ook de stichter van het groote altaar te Pergamum, waarvan het beeldwerk nu te Berlijn is (z. Pergamum).