Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 18-06-2019

Ephesus

betekenis & definitie

Ephesus - Ἔφεσος, na de tuchtiging van Milētus de voornaamste der 12 ionische bondssteden op de aziatische kust, aan den mond van den Cayster. Volgens de mythe was de stad oorspronkelijk gesticht door Amazonen. Het was in elk geval een vóór-Grieksche stad (met de opgravingen zijn vele myceensche vondsten voor den dag gekomen), door de Cariërs gesticht.

In ongeveer 1100 hebben de Ioniërs onder Androclus er bezit van genomen. De stad was beroemd door haren Artemis-tempel, die voor een van de zeven wonderen doorging. Omtrent den dienst van deze Artemis zie men Artemis aan het einde.

In 356, juist in den nacht van Alexanders geboorte, stak Herostratus, om zijn naam te vereeuwigen, den tempel in brand; doch deze herrees nog prachtiger dan te voren. Lysimachus vergrootte de stad in 268 en legde een nieuwe haven aan, daar de oude dicht geslibd was door de aanslibbingen van den Cayster; maar haar toppunt van bloei bereikte zij onder de rom. keizers als hoofdstad der provincie. Ephesus dreef voortdurend een levendigen handel en was de voornaamste stapelplaats van Klein-Azië.

De wijsgeer Heraclītus (± 510) was hier geboren.Ἐφέται, een rechterlijk collegie te Athene, v. s. door Draco ingesteld, v. a. veel ouder. De 51 epheten moeten meer dan 50 jaar oud zijn; zij waren in 3 gerechtshoven verdeeld, en spraken recht over moord in alle gevallen, die niet volgens de wet voor den Areopagus moesten gebracht worden.