Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 18-06-2019

Dionȳsus

betekenis & definitie

Dionȳsus - Διόνυσος, Bacchus, zoon van Zeus en Semele, werd bij den dood zijner moeder, daar de tijd zijner geboorte toen nog niet gekomen was, door Zeus gedurende eenige maanden in zijn dij bewaard. Toen het kind voor de tweede maal ter wereld kwam, gaf Zeus het aan de nimfen van Nysa om op te voeden en te verzorgen. Nadat D. volwassen was, plantte hij den wijnstok en gaf hij van den daaruit bereiden drank aan de nimfen

en andere bewoners van het woud te drinken; terstond gaven allen zich aan hem over en vereenigden zij zich in opgewonden geestvervoering om hem te begeleiden op den tocht, dien hij ging ondernemen om zijne nieuwe gave over de geheele wereld te verspreiden. Bijna overal, vooral bij Oeneus in Aetolië en in Attica (z. Icarius), werd zijn geschenk dankbaar aangenomen en hijzelf als god gehuldigd, tegenstanders bracht hij door indrukwekkende bewijzen zijner macht tot zwijgen (z. Acoetes, Lycurgus, Pentheus). Toen eindelijk zijne overwinning volkomen was, erkenden dan ook de olympische goden zijne macht en zijn weldadigen invloed op de menschen en gaven hem een plaats in hun midden.

De god, in wiens hoede over het algemeen boomen en boomvruchten staan (Ἀνθεύς, Ἄνθιος, Δενδρίτης, Ὕης, Φλοιός), is in het bizonder een god van den wijn, en daar het kweeken van vruchten, evenals iedere tak van landbouw, den overgang van een lageren tot een hoogeren trap van beschaving vooronderstelt of ten gevolge heeft, geldt hij evenals Demēter voor den brenger van zachtere zeden, wet en orde (Θεσμοφόρος), veelal wordt hij ook met deze godin in verband gebracht, zelfs wordt hij mede vereerd in de eleusinische mysteriën, waar hij den naam Iacchus (Ἴακχος) draagt, of als broeder of bruidegom van Core Κόρος heet. En terwijl de wijn de menschen verkwikt en versterkt, hen van zorg en leed bevrijdt (Λυαῖος), brengt hij ook het gemoed in hoogere stemming, verhoogt zijne ontvankelijkheid voor indrukken en is de bewerker van de geestdrift (ἐνθουσιασμός). Daarom is D. ook een bevorderaar der schoone kunsten (Μελπόμενος) en een vriend der Muzen, en wordt hij dikwijls in vereeniging met Apollo vereerd, met wien hij ook als orakelgevend god overeenkomst heeft; de dithyrambus en het drama hebben hun ontstaan aan zijn eeredienst te danken. Maar aan den anderen kant wordt die hoogere stemming dikwijls tot luidruchtige uitgelatenheid, waardoor zich verscheiden Dionysusfeesten kenmerkten, of tot mystieke opgewondenheid (Βάκχος, Βρόμιος, Εὔιος). Dit laatste vond men vooral bij de nachtelijke feesten (Νυκτέλια), die in den herfst op den Parnassus gevierd werden, waarbij vrouwen in dierenhuiden gekleed en met den thyrsus in de hand als razend (Maenaden, Bacchanten, Thyaden, enz.) over de toppen der bergen rondzwierven, terwijl zij onder een oorverdoovend uitgillen van den kreet εὐοῖ, begeleid door de muziek van fluiten en pauken, zelfs de dieren verscheurden die onder hare handen kwamen, en het bloedige vleesch opaten.

Deze luidruchtige, zoogen. orgiastische, wijze van vereering, die van Thracië naar Beotië en verder naar het overige Griekenland overgebracht was, was de oorzaak dat men verband zocht tusschen D. en Rhea Cybele, Atys, Sabazius e. a. aziatische godheden, wier dienst een dergelijk karakter droeg.—De afbeeldingen van D. stellen hem nu eens voor als een man met weelderige lokken en vollen baard, koninklijk van gestalte en in een lang, golvend gewaad, dan eens als een jongeling met smachtende trekken, bijna vrouwelijk van gelaat en lichaamsbouw; gewoonlijk worden zijne haarlokken samengebonden door een haarband (mitra) of door een krans van wijnloof en klimop en heeft hij een thyrsusstaf in de hand. Vooral stelde men hem gaarne voor te midden van den stoet (θίασος), bestaande uit nimfen, maenaden, Silenen, satyrs en dgl., die hem op zijne verre tochten, welke zich v. s. tot Indië uitstrekten, begeleid zouden hebben; te midden van dit woeste gezelschap ligt de god, soms nevens zijn bruid Ariadne (z. a.), in zalige rust. Ook vindt men hem in het gezelschap van de Chariten, Eros en Aphrodīte. De wijnstok en het klimop, en onder de dieren de panter, los, tijger, ezel, dolfijn en bok zijn hem gewijd.—De Rom. identificeerden hem met Liber en bij de orphische mysteriën droeg hij den naam Zagreus.