Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 18-06-2019

Darīus

betekenis & definitie

Darīus - Δαρεῖος, 1) D. I. Hystaspis, zoon van Hystaspes, behoorde tot het geslacht der Achaemeniden, diende onder Cambȳses, was een van de zeven perzische edellieden die tegen den valschen Smerdis samenzwoeren, en werd, nadat deze vermoord was, ten gevolge van een orakel tot koning verheven (521).

In het begin van zijne regeering had hij met een algemeenen opstand van de onderworpen landen te kampen, toen echter Babylon na een lang beleg weder ingenomen was, gaven de andere provinciën zich na elkander over. Daarop wijdde D. het eerst zijn zorg aan het binnenlandsch bestuur: hij hervormde het belastingstelsel, legde goede wegen aan, met vaste halten voor de posterijen, en verdeelde het rijk in satrapieën. In 513 ondernam hij met een leger van 700,000 (?) man een veldtocht tegen de Scythen; door middel van een schipbrug trok hij over den Ister en deed een inval in hun land, maar de Scythen trokken zich in hunne steppen terug en vermeden een open gevecht, zoodat D. na vele verliezen door gebrek genoodzaakt was onverrichter zake terug te keeren en verloren geweest ware, indien de aziatische Grieken aan het verlangen der Scythen voldaan hadden en de brug hadden afgebroken.

Terwijl nu zijn veldheer Megabāzus de landen aan den Bosporus onderwierp, breidde hij zijn rijk tot aan den Indus uit en veroverde hij ook Barca (510). Nadat de door Aristagoras (z. a.) verwekte opstand der ionische Grieken bedwongen was, wenschte D. de Atheners en Eretriërs, die de opstandelingen geholpen hadden, te straffen. Hij zond daarom zijn schoonzoon Mardonius met een groote vloot naar Griekenland (493), doch de meeste schepen verongelukten bij het voorgebergte Athos; drie jaar later gingen Datis en Artaphernes met een nog talrijker leger, die wel Eretria verwoestten en de inwoners naar Azië overbrachten, maar bij Marathon tegen de Atheners een volkomen nederlaag leden.

Verdere plannen van Darius tegen Athene en tegen het inmiddels afgevallen Aegypte werden door zijn dood verijdeld (486).—2) D.

II Ochus (Ὦχος), bastaardzoon van Artaxerxes I, en daarom door de Grieken Nothus (Νόθος) genoemd, maakte zich door het vermoorden van zijn broeder van de regeering meester (424). Hij liet zich geheel door zijne vrouw, Parysatis, en door gunstelingen beheerschen en lokte door zijne zwakheid allerlei onlusten en opstanden uit, die hij meest door list wist te dempen; Aegypte konde hij echter niet onderwerpen.

Hij stierf in 405.—3) D. III Codomannus, kleinzoon van Artaxerxes II, werd na de vermoording van Arses door Bagōas op den troon gebracht (336). Hij trachtte het inwendig zeer verzwakte rijk te herstellen, en maakte een einde aan het schrikbewind van Bagōas; in den oorlog tegen Alexander d.

G. toonde hij zich echter zwak; hij verloor de gevechten bij Issus en Gaugamēla, trachtte naar de oostelijke provinciën van zijn rijk te vluchten, maar werd op weg door zijn satraap Bessus vermoord (331).