Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 18-06-2019

Babylon

betekenis & definitie

Babylon - Βαβυλών, 1) stad in Aegypte, stroomafwaarts van Memphis.—2) hoofdst. van Babylonia, zeer oude stad; in de 23ste eeuw maakt Chammurabi (Hammurabi), de beroemde wetgever, haar tot de hoofdstad van het nu geheel semietische Babylonia. Van de latere, lotgevallen weten we weinig, totdat Nebukadnēsar I (omstreeks 1150) het wederom tot bloei bracht. In 728 nam Tiglathpilēsar III van Assyria er bezit van, en in 689 werd het door Sanhērib gesloopt, maar door zijn zoon Asarhaddon, die zijne residentie hierheen wilde verleggen, weer opgebouwd.

In 648 werd de stad weer ingenomen en gedeeltelijk verwoest, doch herrees na den ondergang van het assyrische rijk door de zorg van den eersten koning van het nieuw- babylonische rijk, Nabopalassar, en vooral van zijn grooten opvolger Nebukadnesar II, die in 604 aan de regeering kwam, als eene stad, die hare wedergade niet had. Zij vormde een kwadraat, waarvan elke zijde 120 stadiën of 4 uren gaans lang was, en was omringd door een muur van gebakken steen van 100 koninklijke elleboogslengten (± 45 meter) boven den beganen grond en half zoo breed. Daaromheen liep eene gracht met gemetselde wanden, even zoo diep als de muur hoog was, en waarvan de uitgegraven klei de steenen had geleverd voor den muur.

In den muur, die met 200 torens versterkt was, waren100 poorten, waarvan de deuren, stijlen en bovendorpels van koper waren. De Euphraat, die de stad doorsneed, was ook ter weerszijden ingesloten door muren, waarin de zoogenaamde waterpoorten waren. In de stad vond men het koninklijk paleis, met drie muren omgeven, die een omtrek van 20, 40 en 60 stadiën hadden, alles in kwadraatvorm. Dáár waren ook de oploopende, op gewelven rustende terrassen, die onder den naam van hangende tuinen bekend zijn en die zoo dik met aarde bedekt waren, dat boomen er in konden wortelen. De beroemde tempel van Belus was een vierkante toren op een grondvlak van twee stadiën lang en even breed. Daarboven verhief zich een tweede kleinere toren, en zoo verder tot acht torens toe. In den bovensten toren was het slaapvertrek van den god met een gouden legerstede en een gouden tafel. De groote ruimte binnen de muren was natuurlijk niet geheel met huizen bebouwd, maar bevatte ook de noodige akkers en weidegronden, zoodat de bijna onneembare stad niet kon worden uitgehongerd. In 538 viel de stad in handen der Perzen. Darīus Hystaspis liet na een opstand (519 of 516) een gedeelte der muren sloopen; toch bleef Babylon groot en schoon tot het uiteenspatten van het macedonische rijk, toen de nieuw gestichte steden Seleucīa en Ctesiphon de bewoners tot zich trokken.