Bithynia - Βιθυνία, land aan de Zuidwestzijde van den Pontus Euxīnus en de Oostzijde der Propontis, begrensd door Paphlagonia, Galatia en Phrygia. Het draagt zijn naam naar een der beide thracische stammen, die het bewoonden, de Bithȳni ten O. en de Thȳni ten W., wier gebied door de rivier Sangarius gescheiden was. V.s. zijn beide namen identisch.
Noch aan de Perzen, noch aan Alexander d. G. gelukte het, Bithynia geheel of duurzaam te onderwerpen. Na den dood van Alex. behoorde Bithynia tot het gebied van Lysimachus, doch een der mindere legerhoofden, Nicomēdes, slaagde er in, met behulp van keltische huurtroepen hier een koninkrijk te stichten (281–246).
De zesde koning dezer dynastie, Nicomedes III, liet in 75 zijn land bij testament aan de Romeinen na. In 63 werd eene strook van Paphlagonia en van Pontus aan de provincie Bithynia toegevoegd, en in 7 na C. nog een stuk. Sedert 63 na C. komt de provincie voor onder den naam Bithynia-Pontus.
Plinius de jongere, bekend door zijne Epistulae, werd in 111 door keizer Traiānus tot stadhouder van Bithynia benoemd.
Zijne ambtsbrieven aan den keizer en diens antwoorden zijn leerzaam om ons het destijds heerschende centralisatiestelsel te doen kennen. Ook geeft één van deze brieven een verrassenden kijk op de uitbreiding, die het Christendom toen reeds verkregen had.
De oude hoofdstad was Bithynium; onder de grieksche vorsten had men drie residenties: Nicomedēa, door Nicomedes I gesticht, Nicaea en Prusa.