Gepubliceerd op 26-09-2017

Vermogensklassen in Rome

betekenis & definitie

Vermogensklassen in Rome - De klassering van de burgers in Rome volgens hun vermogen wordt traditioneel aan de hervorming van Servius Tullius toegeschreven. Waarschijnlijk is ze jonger en staan wij hier voor het eindpunt van een evolutie of ontwikkeling, die na tussenstadia haar vorm kreeg, toen de militaire reorganisatie van het leger van Rome dit noodzakelijk maakte.

Door deze klassering werden de rechten en de plichten van de burgers bepaald door het bezit aan onroerende goederen, de census, en niet meer door afstamming of eredienst. De klassen waren: de eerste met een bezit van 100.000 asses; de tweede met een bezit van 75.000 asses; de derde met een bezit van 50.000 asses; de vierde met een bezit van 25.000 asses; de vijfde met een bezit van 12.500 asses.

Ten tijde van Servius Tullius steunde de indeling van de burgers op het bezit van gronden en deze situatie bleef waarschijnlijk bestaan tot het einde van de 4e eeuw v.C., toen de censores bij het opstellen van de censusklassen daar ook het bezit van roerende goederen bij betrokken. Vooral met het oog op de rekrutering van de soldaten was dit van het grootste belang. Wiens bezit ontoereikend was om zelfs tot de vijfde klasse te behoren, kwam in de centuria van de proletariërs terecht (zie Leger in Rome).

In 241 v.C., toen het aantal regionale tribus de 35 had bereikt, vond er een grondige hervorming plaats in het systeem van de centuriën, zowel met het oog op het verkiezingsstelsel als met het oog op de samenstelling van het leger. De leden van elke regionale tribus werden nu verdeeld over vijf nieuwe censusklassen. Elke klasse vormde twee centuriën, een van iuniores en een van seniores. Dus bevatte elke tribus 10 centuriën, wat deze op een totaal van 350 bracht. Hierbij kwamen nog de 18 centuriën equites en 5 centuriën infra classem of proletarii; dit gaf een algemeen totaal van 373 centuriën. Dit had tot gevolg dat het aantal centuriën aanzienlijk was verhoogd (van 193 tot 373), doch vooral dat de macht van de rijken gebroken was. Zij beschikten nu niet meer over het grootste aantal stemmen in de comitia tributa en centuriata, slechts 35 x 2 = 70 + 18 van de equites, dus 88 op een totaal van 373.

Terzelfder tijd werd de census-aanslag voor elk van de vijf vermogensklassen verhoogd. De as sextantarius had de as libralis vervangen en van de nieuwe asses moest de eerste klasse er 1.000.000 bezitten, de tweede 750.000, de derde 500.000, de vierde 250.000 en de vijfde 125.000.

< >