Gepubliceerd op 19-09-2017

Komedie in Griekenland

betekenis & definitie

Komedie in Griekenland - De oorsprong van de Attische komedie Algemeen wordt aanvaard dat de Attische komedie en tragedie een zelfde oorsprong hebben, nl. de rituele en uitgelaten folkloristische plechtigheden ter ere van geesten en goden, die de vruchtbaarheid van mens en bodem konden bevorderen en tot wasdom brengen, later ter ere van Dionysos.

De Grieken van de archaïsche en van de klassieke periode hadden naast een diep religieus gevoel ook een aangeboren zin voor humor. Vooral uit dit laatste is de komedie gegroeid, en al is zij veel later in een literaire vorm gegoten dan de andere dramatische prestaties als dithyrambos en tragedie, de bouwstoffen van de komedie zijn even oud als de hunne.

De komedie is lang in hoge mate improvisatie gebleven rondom een kern van liederen, gezongen tijdens luidruchtige stoeten. Hierin werd de phallos, het vruchtbaarheidssymbool, door fuivende pretmakers rondgedragen in een komos, een stoet waarbij zij min of meer onpopulaire stadsgenoten in hun liederen bespotten en plaagden. Aldus verklaart Aristoteles de oorsprong van de komedie in zijn Poetika. De leiders van deze rondgang met de phallos en de fuivers, die fallische liederen zongen, wensten niet herkend te worden en droegen maskers, die in de meeste gevallen dieren en vogels voorstelden.

Bijna overal kregen dergelijke kluchtige prestaties vorm en een eerste ontwikkeling, doch het blijkt vooral een geliefkoosd vermaak in de Dorische streken te zijn geweest, o.a. in de Peloponnesos en in Megara. Van hieruit kwam de klucht in Attika.

De eerste literaire vorm kregen ze van Epicharmos van Syrakusae op Sicilië, doch hier evolueerde deze klucht niet tot de eigenlijke komedie, omdat het koor ontbrak; ze evolueerde in de richting van de mimos, en van de phlyakes-klucht in Zuid-Italië. In de oudheid werden deze kluchten zelfs drama’s genoemd. Epicharmos ontwikkelde de agon, de conflictscène tussen twee partijen, die later ook in de Attische komedie teruggevonden wordt. Zijn themata waren enerzijds karikaturen uit en van de heldensagen en anderzijds scènes uit het dagelijkse leven, vooral de belachelijke, de triviale, die de lachlust opwekten. In zijn stukken en ook in de Dorische klucht in het algemeen waren de meest populaire karakters Herakles en Odusseus, die achteraf ook in de Attische komedie voorkomen als de lekkerbek en de lafaard. Aldus werden sommige karakters uit de Dorische komedie of klucht vaste waarden in de Attische komedie en ze bleven het heel de oudheid door, o.a. de parasiet, de pochende soldaat en de kok.

Al deze elementen kwamen naar Attika en werden verbonden met de komos, het luchtig-losse koor van de pretmakers, uit de Dionysische processie van de phallosdragers. De verbinding van Dorische en Attische elementen was evenwel in de komedie nooit zo innig als het Dorische koorlied met de Attische dialogen in de tragedie. De combinatie in de komedie was nooit organisch doch kwam tot stand onder invloed van de tragedie. De eerste komedie van Aristophanes met prologos, parodos, epeisodia en stasima waren niets anders dan een imitatie van de tragedie. Trouwens, de vroegste komedies hebben maar een lengte van enkele honderden verzen, die van Aristophanes meer dan duizend. Deze ontwikkeling moet begonnen zijn toen de komediestukken opgenomen werden in het programma van de grote stedelijke Dionysia in 486 v.C. Hierin bleef de kostumering van de spelers dezelfde als in de oude Dorische boerenkluchten en phlyakes-vertoningen. De leden van het koor in de Attische komedie werden verkleed op een eigen typische Attische wijze als dieren zoals vogels, wespen, kikvorsen, of ze traden op in de gedaanten van wolken.

Al zijn de oudste vormen van komedieopvoeringen sedert 486 v.C. in de staatscultus ter ere van Dionysos opgenomen, nl. in de stedelijke Dionysia, ze zijn vooral tijdens de Lenaea (januari-februari) tot volle ontwikkeling gekomen. Ze kregen evenwel pas staatssteun in 442 v.C. Zodra de opvoering van een komedie deze steun genoot, werden er ook wedstrijden georganiseerd naar het voorbeeld van die voor tragedieschrijvers. In de eerste wedstrijd van 486 v.C. zegevierde Chionides.

De bouw van de Attische komedie

Voor de bouw van de komedie als theaterstuk zijn we aangewezen op de bewaarde werken van Aristophanes. Doch als we rekening houden met de bouwstoffen uit de 6e eeuw, nl. de fallische processies, waarbij fuivers en drinkebroers, onherkenbaar door hun maskers en verkleding, omstanders en toeschouwers bespotten, de koren in de stoeten van de landelijke Dionysia, en de vertoning van agones of con- flictscènes, kunnen wij stellen dat de belangrijkste kernen van de komedie de parabasis en strijdscène of agon zijn.

De parabasis, die ook in de literaire stukken van Aristophanes meestal na het eerste epeisodion komt, is eigenlijk een tussenspel los van de eigenlijke komedie, waarin koor en koorleider zich rechtstreeks tot het publiek wenden. Zij vertolken hier zonder omwegen in scherpe verzen, vaak vol agressiviteit en kritiek, de persoonlijke visie van de dichter op actuele situaties, diens eigen werk, wanneer het door het publiek niet voldoende geapprecieerd zou zijn, en kritiek op concurrenten; soms ook een verzoek om de komedie, die wordt opgevoerd, mild te bejegenen en te appreciëren.

De agon of strijdscène, voorkomend in bijna alle stukken, bestaat uit een twistgesprek tussen koordelen of personages omtrent een of ander probleem of voorstel. In de Wolken van Aristophanes gaat het zelfs tussen twee abstracties, de dikaios logos en de adikos logos (de rechtvaardige en de onrechtvaardige redenering).

Om deze kernen of kernstukken hebben zich weer andere delen en scènes ontwikkeld, bij de aanvang slechts in los verband met elkaar, waarin toneelspelers bepaalde personages uitbeeldden, doch waarin ook het koor een belangrijk aandeel bleef houden.

De bouw van een komedie in de tweede helft van de 5e eeuw v.C. was in grote lijnen een kopie van die van de tragedie. In een prologos werd meer verhaald dan strikt genomen noodzakelijk was voor het onderwerp van het stuk. De eigenlijke handeling kwam reeds op gang.

Met de parodos trad het koor op, dat tweemaal zoveel leden telde als het koor in de tragedie, nl. vierentwintig in plaats van twaalf. Het koorlied was vinnig, strijdlustig en nam in het raam van de uitgedrukte zin van het stuk op levendige wijze een bepaalde positie in.

Daarna volgden enkele tonelen of epeisodia, afgewisseld met koorzangen, onregelmatig van lengte en afgestemd op het lachwekkende zonder een bepaalde lijn of logische inhoud te volgen. Meestal waren het geestige, boertige of triviale uitlatingen met niet minder snedige tegenzetten, losse taferelen, domme situaties, waarin de personages terechtkwamen, en die bijeengehouden werden door een zeer dunne draad, die van een bepaalde kerngedachte uitging.

De parabasis volgde gewoonlijk op het eerste epeisodion, daarna in een ander epeisodion de conflictscène of een in agon-vorm gegoten redetwist.

Het koor mengde zich voortdurend in de handeling, wat het komische effect verhoogde. De eigen, specifieke koorzangen waren dan ook zeer kort. In de exodus of slotscène culmineerde de feestelijke noot.

Aanvankelijk figureerden de komedieopvoeringen op hetzelfde programma als de tragedieopvoeringen, tijdens dezelfde culturele feesten, dus hadden de opvoeringen ook plaats in hetzelfde theater van Dionysos. Later kreeg de komedie, die een langer leven dan de tragedie zou kennen, een eigen schouwburg.

Perioden en dichters

1. De Oude of Attische Komedie. Van de voorlopers van de Attische Komedie zijn slechts de naam en enkele fragmenten bekend.

De belangrijkste dichter blijkt de reeds vermelde Epicharmos uit Syrakusae (520-420 v.C.) te zijn geweest. De 37 bekende titels van zijn werken en enkele bewaarde fragmenten bewijzen dat hij een rijke verscheidenheid van onderwerpen heeft behandeld. Volgens Aristoteles was het zijn grootste verdienste dat hij in zijn ‘dramata’ (het waren nog geen komedies) de regelmatige ontwikkeling van een gegeven situatie heeft gelegd, door een aantal fasen die naar een ontknoping leiden. Met voorliefde behandelde hij de figuur van Herakles, die in de oude Dorische wereld een krachtpatser en een veelvraat was en heel wat liefdesavonturen beleefde, b.v. in Het huwelijk van Hebè, Busiris, Herakles bij Pholos, de Kentaur. Ook Odusseus werd op het toneel gezet, o.a. in het kluchtige stuk Odusseus, de deserteur. Naast onderwerpen uit mythen en sagen kon Epimarchos op meesterlijke wijze de voornaamste types uit het gewone volk uitbeelden, o.a. de parasiet in Hoop op rijkdom, de boer in Agrostinos. Ook conflictscènes gaf hij vorm, o.a. in Aarde en Zee, Heer en Vrouw Rede.

Een tijdgenoot van Epicharmos was Phormis (5e eeuw v.C.), eveneens van Syrakusae op Sicilië. Ook hij schreef enkele Dorische kluchten in dezelfde trant. Slechts een zevental titels zijn bekend. Ze wijzen alle op onderwerpen uit de sagenkringen en de mythen. De grote stimulans tot de uitbouw van de komedie te Athene werd gegeven na de overwinning op de Perzen en de staatstussenkomst voor opvoering en organisatie van wedstrijden.

Chionides zegevierde in de wedstrijd van 486 v.C. tijdens de grote Dionysia en Magnes in 472 v.C. Hij behaalde in het totaal elf overwinningen. Meer is van deze auteurs niet bekend.

Uit de schaarse fragmenten, overgebleven van het werk van Ekphantides, kunnen we achterhalen dat deze komediedichter zich vol afschuw van de Megarische klucht heeft afgewend, al kon hij, vroege vertegenwoordiger van de Oude Komedie (zie verder), niet volledig de nogal drastische middelen en schuine moppen van de primitieve Dorische klucht missen.

Kratinos (5e eeuw v.C.) was ongetwijfeld de grootste Atheense komediedichter vóór Aristophanes. Hij beleefde met zijn stukken zijn grote triomf in het derde kwartaal van de 5e eeuw v.C. Op zijn oude dag was hij trouwens nog de grote rivaal van de jonge Aristophanes. In 423 zegevierde hij met zijn stuk De Fles over diens Wolken. Aristophanes had zijn oude rivaal in de parabasis van de Ridders bespot als een aan drank verslaafde oude man. Toen bracht Kratinos zichzelf op de scène als hoofdpersoon in De Fles. Zijn echtgenote Komedia verwijt hem zijn drankzucht, omdat zij zich verwaarloosd acht en achteruitgesteld terwille van de bijzit Drankzucht. Kratinos verdedigt dan in een vurige rede de geredde fles. Kratinos was een zeer geestig auteur, die vaak pijlen met giftige spot afvuurde op politieke figuren. Vooral Perikles is door hem op de korrel genomen, o.a. in Nemesis, Dionysalexandros en Chirones. Op grond hiervan heeft men in Kratinos de schepper van de politieke, satirische komedie gezien. Doch zijn bijdrage in de evolutie van de komedie is slechts een verlegging van het accent. De spot van welke aard ook ligt reeds in de eerste stukken van de Attische komedie. Kratinos legde evenwel het accent op het politieke gebeuren en de staatsaangelegenheden, terwijl het vóór hem meer op het persoonlijke en burgerlijke vlak lag. Trouwens, reeds tevoren had men getracht de al te grote vrijheid van de komedie te beperken en misschien de persoonlijke aanvallen op politici te verbieden, wat bewijst dat Kratinos in wezen niets nieuws heeft gebracht. Kratinos bracht in sommige van zijn stukken ook kritiek uit op het gebied van godsdienst en kunst, o.a. in Thrakische vrouwen, tegen vreemde erediensten; in de Panoptai wilde hij de sofisten treffen. In de Odusseus behandelde hij het avontuur van de kykloop.

Krates was ook nog een voorloper van Aristophanes. Hij was een komediedichter, die van de persoonlijke satire afzag en overschakelde naar algemener en eenvoudiger gegevens, met een eenvoudige intrige en dus met meer handeling. Met het achterwege laten van persoonlijke aanvallen stond Krates alleen. Het publiek was verzot op dat soort kritiek.

Hermippos, een tijdgenoot van de groten, was een dichter met een bitsige strijdlustige geest en een opvallende produktiviteit. Van hem zijn 40 stukken bekend. In enkele nam hij ook Perikles op de korrel en hij zette zijn aanvallen zelfs voor de rechtbank voort.

In een proces trachtte hij - tevergeefs - Aspasia, Perikles’ bijzit, wegens goddeloosheid en koppelarij te laten veroordelen.

Pherekrates dichtte zijn stukken in de geest van Krates. Zo liet hij b.v. in Chiron Vrouwe Musika klagen over de nieuwe klanken van de moderne tijd. In andere stukken, genoemd naar de hetaeren van zijn tijd, bracht Pherekrates figuren ten tonele, die later in de Midden- en Nieuwe Komedie dominerend zouden worden.

Eupolis (446-411 v.C.) was de tijdgenoot en de rivaal van Aristophanes. Hij was zeer begaafd, schreef ongeveer 40 stukken en zegevierde zevenmaal. Hij was een vriend en later tegenstander van de grote Aristophanes. Zijn eerste komedie werd opgevoerd in 429 v.C., toen hij nog maar 17 jaar oud was. Van zijn komedies zijn slechts fragmenten overgebleven, Voldoende echter om te kunnen besluiten dat hij een politieke vechter was, die met een scherpe blik en een warm hart de Atheense gemeenschap bekeek en met zijn aanvallen op gevaarlijk lijkende individuen gevaar en ondergang wilde weren. In een van zijn eerste stukken, Taxiarchoi, zette hij de militair Phormion op het toneel om van de zwakkeling Dionysos een soldaat te maken. Hiermee was Perikles bedoeld, zoals ook Kratinos met Perikles had gespot door hem als Dionysos voor te stellen. In tegenstelling met Aristophanes, die met zijn komedie vooral de vrede wilde dienen, verscheen Eupolis in de zijne meer als oorlogsgezind, bezorgd om de weerbaarheid van Athene en vol lof voor militaire deugden. In Het Gouden Geslacht van 424 v.C. trekt hij van leer tegen Kleon en de spanningen onder diens bewind. In de komedie Poleis (‘Steden’) werd het basisprobleem van het Attisch imperium ter zee behandeld, en meer bepaald de verhouding tussen de centrale macht en de leden-onderdanen van de Zeehond. Minder tegen de geest van de nieuwe richting in de sofistiek (zie Sofisten), dan tegen de activiteit van bepaalde kringen, schreef Eupolis Kolakes (‘Vleiers’), over een bende parasieten ten huize van de rijke Kallias; het werd opgevoerd in 421 v.C. In Autolukos van 420 werd de teugelloze seksualiteit van bepaalde kringen op de korrel genomen en in Baptai werd het bandeloze excentrieke leven van Alkibiades geschilderd. Een van de bekendste komedies van Eupolis, Demen, ook zijn laatste, werd opgevoerd in 412 v.C. Hierin werden vroegere leidende figuren als Miltiades, Aristeides en Perikles uit de onderwereld gehaald om het verval van de Atheense staat (het was na de catastrofe van Sicilië in 415 v.C.) af te weren en zo mogelijk de staat weer een bloeiend leven te garanderen.

De grote komediedichter van de Oude of Attische Komedie was Aristophanes (zie aldaar).

Dankzij het feit dat enkele komedies gaaf bewaard zijn gebleven, is het mogelijk een idee te vormen van de geest en de komische kracht van de komedie uit de eerste periode, die loopt tot het begin van de 4e eeuw v.C. De Oude Komedie was een eigenaardig mengsel van religiositeit, satire op eigentijdse personen en toestanden, kritiek op politiek, sociaal en literair vlak, doch ook van spetterende geestigheid en hansworsterij.

In vele gevallen zou men de Oude Komedie een dramatisch pamflet kunnen noemen waarin het verzet tegen nieuwigheden werd gepredikt, zowel tegen de sofisten, de dramatische innovaties en opvattingen van een Euripides als tegen de muzikale nieuwigheden. En omdat de Oude Komedie veelal op een onrechtstreekse manier hekelde, was zij ook een ironisch treurspel: de personages van het koor waren vogels, kikkers, wespen e.d., doch ze spraken en handelden als goden, helden, politieke persoonlijkheden enz.

2. De Midden-Komedie. Na de nederlaag van Athene tegen Sparta in de Peloponnesische Oorlog evolueerde de komedie tot een intrigekomedie. De overgangsperiode heeft men achteraf de Midden-Komedie genoemd en gaat van het begin van de 4e eeuw tot ca. 336 v.C., de dood van Philippos van Makedonië. De belangstelling van de burger voor de grote nationale of internationale problemen verminderde. De Midden-Komedie gaf dan ook de actuele toespelingen op. Het koor verloor zijn betekenis; de koorliederen verwaterden tot eenvoudige muzikale intermezzo’s, zonder samenhang met de inhoud van het stuk. De obsceniteiten en het aanbinden van de fallus verdwenen nog vlugger dan de hekelende aanvallen op personen. Andere onderwerpen werden behandeld: filosofen en hetaeren, stereotiepe figuren als de liederlijke jongeling, de koppelaarster, de parasiet, de kok, de visverkoper, de vrek, de boer, de schilder, de soldaat enz. kwamen in de plaats. Ook de parodieën van mythen of van de voorstelling van bepaalde mythen door de tragedieschrijvers werden nu gemeengoed van de komedie. Ten slotte kwamen de motieven, die in de Nieuwe Komedie ontwikkeld zouden worden en die ontleend waren aan het dagelijkse leven: de liefde, de verwaarlozing of het te vondeling leggen van kleine kinderen, van wie de herkenning later tot een gelukkige ontknoping leidt. Uit deze overgangsperiode zijn weinig stukken bekend, al kan men een van de laatste stukken van Aristophanes, Ploutos, beschouwen als behorend tot het nieuwe genre. De auteurs zijn niet veel meer dan namen. Wij noemen de produktiefste en blijkbaar de belangrijkste.

Antiphanes (ca. 388-ca. 311 v.C.) was een vreemdeling die het Atheens burgerrecht had verkregen. Van hem zijn meer dan 100 titels bekend. De motieven van talrijke komedies zijn ontleend aan de mythologie, die hij parodieerde, of wijzen op karaktertekening, o.a. Adonis, Iatros, Agroikos (‘De boer’). In zijn Poèsis vergelijkt hij de tragedie met de komedie. Slechts fragmenten zijn bewaard gebleven. Eubolos schreef ook meer dan 100 komedies, waarvan meer dan de helft door hun titel bekend zijn gebleven. Enkele bezorgden hem de overwinning in de wedstrijden tijdens de Lenaea. Vele van zijn stukken waren parodieën van mythen en tragedies, o.a. Anchises, of karaktertyperingen, o.a. Skuteus.

Timokles verloor niet helemaal de zin en de geestigheid van de Oude Komedie. Hij hekelde onder anderen Demosthenes en Hypereides. Sommige stukken zijn mythologische parodieën, o.a. Kentauros, Heroës, of karaktertekeningen.

Alexis (ca. 372-ca. 270 v.C.), afkomstig van Thurioi, kreeg het Atheense burgerrecht. Hij was de belangrijkste dichter van de Midden-Komedie. Een deel van zijn omvangrijk werk, volgens de traditie 245 stukken, behoort reeds tot de Nieuwe Komedie. In enkele werken slechts bracht hij parodieën van mythen; meestal behandelde hij het motief van de liefde, o.a. in Pamphilè en Leukadia, of de typering van karakters. Door de rijke verscheidenheid van de onderwerpen, de schoonheid van zijn taal, de originaliteit van zijn vondsten (o.a. in Graphè, de liefde van een man voor een schilderij dat tot leven komt), was Alexis zeer populair en hij genoot nog een grote faam in de Romeinse periode en bij de Romeinse dichters.

3. De Nieuwe Komedie. De evolutie ingezet door de Midden-Komedie leidde tot intrigestukken, de komedie met karakterstudie. De inhoud van deze komedie, gesproten uit verbeelding, bleek zo uit het dagelijks leven gegrepen. De onderwerpen werden niet meer gezocht in het openbare leven of in de mythen, doch in het particuliere leven. De dichters zochten het algemeen menselijke. Intrige en karakter werden scherper getekend, humor kwam in de plaats van geestigheid en het algemene thema was de liefde. Toch was het morele peil verrassend laag, want roof en verleiding werden nog door de vingers gezien.

Typische figuren als de spaarzame vader, de levenslustige zoon, het mooie deugdzame burgermeisje, de sluwe slaaf, de bevallige hetaere, de eeuwige parasiet, werden in een intrige verwikkeld, die uitliep op een terugvinden van de geliefden, die gescheiden waren geweest. Hierbij speelde het motief van de herkenning een belangrijke rol. Er was geen sprake meer van enig motief, ontleend aan het politieke leven. De periode van de Nieuwe Komedie begon na de dood van Philippos, een tijd waarin Athene zijn vrijheid had verloren. Op politiek en moreel vlak was de desillusie groot. Athene leefde onder Makedonische bezetting. Er bleef nog alleen de lach om de eigen komische situatie in het dagelijks leven, dat alleen door de verrassing van de dichterlijke fantasie werd opgewarmd. Toch was de Nieuwe Komedie ernstiger geworden en hieraan was de invloed van de werken van Euripides niet vreemd.

Philemon (361-262 v.C.), waarschijnlijk uit Syrakusae, was naar Athene gekomen en verwierf het burgerrecht. Met zijn stukken zegevierde hij herhaaldelijk in de wedstrijden over zijn rivaal Menandros. Een honderdtal komedies zijn van hem bekend. De oudste behoren nog tot de Midden-Komedie, o.a. Litoglyphos. Philemon schakelde naar het genre van de Nieuwe Komedie over onder invloed van de werken van Menandros. Van zijn komedies zijn slechts fragmenten bewaard gebleven. Enkele van zijn komedies zijn bekend door de Latijnse aanpassingen van Plautus, o.a. Emporos (Mercator van Plautus), Thesauros (Trinumnus van Plautus), Phasma (Mostellaria van Plautus). Een paar titels wijzen op behandeling van mythen en sagen, o.a. Myrmidonen en Palamedes. De algemene geest van Philemons stukken werd beïnvloed door zijn bewondering voor Euripides. Nog lang na zijn dood genoten deze komedies grote bijval in Athene.

Menandros van Athene (342-291 v.C.) was de belangrijkste dichter van dit genre. Hij stamde uit een voorname Atheense familie, leerde het schrijven van komedies van zijn oom Alexis, was een leerling van Theophrastos en strijdmakker van de wijsgeer Epikouros. Menandros schreef meer dan 100 stukken in een periode van dertig jaar. Hij begon in 321 v.C. met Orgè. Op een paar uitzonderingen na zijn alle titels bekend. Van zijn komedies waren alleen maar fragmenten bekend, toen in 1905 in Egypte grote delen van vier komedies op papyrus werden gevonden: Epitrepontes (‘Het Scheidsgerecht’), Perikeiromenè of Glykera (‘Het gladgeschoren meisje’), Samia (‘Het meisje van Samos’) en Heros (‘De Beschermgeest’).

Uit de gevonden fragmenten is duidelijk geworden dat de Latijnse komedieschrijvers Plautus en Terentius hem ook als bron hebben genomen, zijn stukken hebben bewerkt en gecontamineerd. Hierdoor was het mogelijk de grote lijnen van Menandros’ techniek en opvattingen te bepalen. De invloed van Euripides is duidelijk merkbaar. Anders dan zijn tijdgenoten zag Menandros af van de behandeling van mythologische onderwerpen. Zijn komedies weerspiegelen het leven in zijn eigentijdse Athene in zijn ernstige en bewogen aspecten, zowel als in zijn luchthartige. Menandros zelf moet een mens zijn geweest met een mild karakter, verdraagzaam en sympathiek, zelfs een tikje melancholisch. Tijdens zijn leven kende hij niet louter succes. Slechts achtmaal won hij de eerste prijs, doch na zijn dood werd hij werkelijk beroemd. Dit heeft hij zonder twijfel te danken aan de verscheidenheid van zijn karaktertekening, de menselijke toon en de levendige intrige van zijn stukken.

Het gemeenschappelijke motief van de meeste komedies is de liefde en de verwikkelingen, die hiervan oorzaak of gevolg zijn. Een typisch thema is de verleiding, de verkrachting van een meisje, het verlaten van een pasgeboren wicht met latere herkenning, die aanleiding is tot verzoening en huwelijk.

Zijn verlangen naar vernieuwing had tot gevolg dat de intrige soms zeer ingewikkeld werd en aldus bestond de noodzaak het publiek de gegevens voor het begrijpen van het stuk mede te delen in een lange proloog.

De natuurlijke stijl is geladen met dramatische hoedanigheden, aangepast aan de persoonlijkheid van de speler. De humor wortelt in de geschapen situatie meer dan in de gebruikte taal. Zwakheid en adel van gevoelens vertolken een algemene menselijkheid, die als zodanig de letterkundige produkten van Rome en van het moderne Westen hebben beïnvloed.

Diphilos van Sinope (4e eeuw v.C.) was ook een groot komedieschrijver. Hij was als jonge man naar Athene gekomen en schreef meer dan honderd stukken, waarvan slechts enkele met naam bekend zijn, o.a. Danaïdes, Peliades, en met mythologische motieve, o.a. Herakles, Theseus, Hekatè, zelfs een komedie over Sappho, onbekommerd om anachronismen. Diphilos zou driemaal de zege behaald hebben en zijn stukken zouden ook Plautus als materiaal tot het bewerken van komedies hebben gediend, o.a. Klèroumenoi. In het Romeinse theater was Diphilos zeer populair, wat bewijst dat hij als dichter een grote komische kracht bezat.