Gepubliceerd op 14-09-2017

Faunus

betekenis & definitie

Faunus - Oudlatijnse god van de wilde natuur, beschermer van akkers en vee. In de bossen bevonden zich zijn orakelplaatsen. Zijn priesters waren de Luperci, het belangrijkste feest was de Lupercalia op 15 februari (zie Lupercal). Het feest was bedoeld als een opwekking van de vruchtbaarheid onder de kudden en als een reinigingsceremonie van het volk.

Nawerking: Dag Faun, verhaal-reisbeschrijving door Yvonne de Man; Faun en Psyche, ballet door de Tsjechische componist Piotr Rytel; Prélude à l’après-midi d’un Faune (1892), ballet door de Franse componist Claude Debussy (1862-1918); The marble Faun (1860), roman door de Noordamerikaanse auteur N. Hawthorne (1804-1864).