[<Lat. reclusi, opgeslotenen], christenen die zich. m.n. rond kerken, in muren lieten inmetselen. Reeds in de christelijke oudheid lieten in het Oosten kluizenaars zich inmetselen in cellen.
In de 6e eeuw verspreidde deze gewoonte zich ook in Gallië. De insluitingsritus bevatte de gedachte van de mystieke begrafenis, het 'stenen met Christus'. Vanaf de 10e eeuw waren de reclusen merendeels vrouwen, terwijl de mannen als heremiet in de eenzaamheid gingen leven. Na de 15e eeuw was deze vorm van religiebeleving over haar hoogtepunt heen. Waar in Noordwest-Europa agglomeraties van reclusen ontstonden bestaat verband met de vorming van begijnhoven (→ begijnen, → begarden).