jhr., Ncd. staatsman. *14.12.1870 Groningen, ✝ 28.11.1960 Soest. Advocaat; lid CHU; 1907—21 en 1933-39 lid Tweede Kamer. 1921 23 en 1929-33 minister van Financiën. 1925-26 van Binnenl. zaken, minister-president en minister van Financiën 1926—29; 1933 minister van Staat: 1939 leider van het zgn. oorlogskabinet en minister van Financiën; ging mei 1940 met dit kabinet naar Londen.
Beïnvloed door de snelle ineenstorting van Frankrijk, voorstander van een compromisvrede met Hitler; moest daarom sept. 1940 plaats maken voor → Gerbrandy; vertrok 5.11.1940 naar Lissabon en vandaar naar Nederland 4.2.1941. waar hij een houding aannam die de weerstandskracht van het Ned. volk en daardoor die der Geallieerden ongunstig beïnvloedde (brochure De Synthese in den oorlog. 1942); werd 12.10.1947 ontslagen als minister van Staat en 29.10.1947 wegens deze houding door de Bijzondere Raad van Cassatie veroordeeld tot 1 jaar gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar.Litt. Rapport van de parlementaire enquêtecommissie over het regeringsbeleid van de kabinetten- De Geer enz.. 2A (1949).