1) kleinzoon van Aâron; Exod. 6: 24; Num. 25: 7, 11 ; 31: 6; Jozua22:13, 30, 31, 32 ; 24: 33 ; Richt. 20: 28 ; I Chron. 6: 4, 50 ; 9 : 20; Ezra 7: 5; 8: 2; Ps. 106: 30.
2) zoon van Eli, bekleedde met zijnen broeder Hopbni het priesterschap te Silo; doch beiden waren slechte priesters, en God liet hen door de Philistijnen doodslaan ; 1 Sam. hoofdst. 1, 2, 4 en 14. —3) vader eens priesters ten tijde van Ezra ; Ezra 8: 33.