Phwnicia, klein landschap in Syrië, besloten tusschen den Anti-Libanon en de Zee, strekt zich uit van den mond van den Eleutherus ten N. lot aan dien van den Bellis ten Z. Dit landschap P. vormde geenszins één enkel rijk; het bevatte verscheidene steden, die óf vrij waren óf een monarchalen regeeringsvorm hadden.
De voornaamste dier steden waren : Tyrns, Sidon.Berytns.Byblos, Tripolis, Aco of Ptolemais (Acre). Somtijds, doch ten onrechte, wordt ook tot P. gerekend het oeverland der Philistijnen en dat der Joden, waarin de steden Jamnia, Joppe, enz. Eerst werd P. begrepen in het Medo-perzische rijk; daarna behoorde het achtereenvolgend aan Alexander, de Seleucieden, Rome, enz. De Pheniciërs zijn de vermaardste zeevaarders der hooge oudheid ; de Anti-Libanon verschafte hun uitmuntend timmerhout; aan hen had men verscheidene uitvindingen te danken betreffende de samenstelling en de uitrusting van schepen; op zee richtten zij hunnen koers naar het sterrenbeeld van den Kleinen Beer. Van de 19e tot de 13e eeuw v. Chr. bedekten zij de kuslen en de eilanden der Middeliandsche Zee met hunne koloniën en koloniale nederzettingspunten, zoo ook stichtten zij Carthago, Hippone, Utica, Gades (Cadix), Panormus, Lilybea. Zij bevoeren zelfs den Atlantischen Oceaan, en men heeft willen beweren (doch dit is waarschijnlijk onjuist), dat ze geheel Afrika omgezeild waren. Het gewicht der phenicische zeemacht verminderde, naarmate de belangrijkheid toenam van die der Grieken, der Carthagers, der Tyrrheniërs, der Massilianen, enz., en verdween geheel en al kort na Alexander.De taal der Pheniciërs behoorde tot den semitischen stam. Hunne eeredienst, veel overeenkomst hebbende met die der Egyptenaren, verschilde naar de verschillende steden. Melkart (zooveel als Hercules) was de god van Tyrns; Thammoez (zooveel als Adonis) werd aangebeden te Byblos; enz. Hunne kunstvlijt was vermaard, vooral de purper-ververij. Eindelijk noemt men hen als uitvinders van het letterschrift, waarvan ten minste zooveel zeker is, dat zij het over het geheele Westen verbreid hebben. In het N. T. is P. vermeld in de hoofdstukken 23, 24 en 25 der Handelingen.