Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 29-11-2021

Pashur

betekenis & definitie

1) een priester, vader van vele wederkeerenden uil de babyl. gevangenschap; I Chron. 9: 12; Ezra 2: 38; 10: 22; Neh. 7: 41; 10: 3; 11:12.

2) een priester ten tijde van Jeremia; Jerem. 20: 1—6.
3) een der vorsten van koning Zedekia; Jerem. 21: 1; 38: 1.
4) vader van een der vorsten tan koning Zedekia; Jerem. 38:1.

< >