een rijke jood uit den stam Juila, haalde zich het misnoegen op den hals van David, door zijne weigering om David’s troepen, die vluchtende waren, van leeftocht te voorzien; doch M.’s huisvrouw, Abigaïl, haastte zich aan David het noodige te zenden, om haar huis te vrijwaren tegen plundering. Toen zij den volgenden morgen aan haren man mededeelde wie David was, schrikte N. zoo geweldig, dat hij ziek werd, en tien dagen later stierf.
Zoodra David dit vernam, liet hij Abigail uitnoodigen zijne vrouw te worden, waaraan zij gretig gehoor gaf; als David’s vrouw werd zij vervolgens gevankelijk weggevoerd door de Amalekieten, doch, weder bevrijd, baarde zij David eenen zoon (Chileab); I Sam. 25: 3 en v.; 27: 3 ; 30: 5; II Sam. 2: 2; 5: 3.