Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 29-11-2021

Naaman

betekenis & definitie

1) zoon van Benjamin en stamvader der Naamieten; Gen. 46: 21; Num. 26: 40; I Chr. 8:4.

2) een syriscb veldoverste, werd door den profeet Eiiza van melaatschheid genezen; II Kon., 5e hoofdstuk; ook vermeld Lucas 4: 27.
3) afstammeling van Benjamin; I Chron. 8: 7.

< >