slaw. Czemagora (Tsjernagora), turksch Karadagh (al dienamen beduiden: het Land der Zwarte Bergen), een vorstendom van 70 a 90 vierk. mijlen grootte, met 135,000 zielen bevolkt, en met Cetinje tot hoofdstad en residentie van den vorst, ligt tusschen Dalmatió (waardoor het van de zee gescheiden is), Hertzogewina, Bosnië en Albanië, wordt doorloopen door de Dinarische Alpen, en vormt een als het ware door rotsen afgesloten bergland, dat slechts door enkele w'einige bergpassen genaakbaar is.
Tusschen de bergen strekken zich de dalen uit, die besproeid worden door den bovenloop van de Moratsja en de zich daarin ontlastende rivieren. Tegenwoordig is M. ingedeeld in hel eigenlijke Czemagora (het bergland) en de Berda; elk dezer beide deelen is weder ingedeeld in vier nahiën of districten. Het geheele M. bevatongeveer240p!aatsjes, waaronder vele, die slechts uit ettelijke huizen bestaan. De bewoners van M. heeten Montenegrijnen of Czernagorzen (Tsjernagortzen). Oudtijds maakte M. deel uit van Illyrie, vervolgens vaiiNieuw-Epirus; onder Heraclius werd het de woonplaats der slawische volkeren, die nu eens onafhankelijk, dan weder (hoezeer slechts in geringe mate) onderhoorig aan Servië, in 1389 onder het Turksche juk gebracht werden in naam, ofschoon ze metterdaad zoo goed als onafhankelijk bleven. In de 15e eeuw zagen de Montenegrijnen zich echter genoodzaakt de wijk te nemen in het gebergte, waar het 1485 door vorst Iwan gestichte klooster Cetinje de zetel der regeering werd. In 1516 deed George Czernowitz afstand van het bewind, en droeg dat over op den eersten boogwaardigheid-bekleedcr onder de geestelijkheid (op den metropoliet), naast wien nog een wereldlijk opperhoofd (vladika) aangesteld werd, wiens macht intusschen slechts zeer beperkt was. Het wereldlijk gezag werd erfelijk in de familie Radowitsj, het geestelijke sedert 1658 in de familie Petrowitsj-Njegosj. Nadat van 1787 lot 1830 de dappere Petrowitsj 1 geregeerd had, werd hij opgevolgd door den (te St.Petersburg zijne opleiding genoten hebbenden) edelaardigen en verbeven-denkenden Petrowitsj H, die het geestelijk en wereldlijk oppergezag in zijne hand vcrcenigde, met den besten uitslag werkte aan de beschaving van zijn volk, en 31 Oct. 1851 stierf, opgevolgd wordende door zijn neef Daniëio I. Herhaalde geschillen met de Turken (o. a. reeds begonnen in 1840, leidden eindelijk 1852 tot eenen hardnekkige!) oorlog, waarin de Montenegrijnen kloeken weerstand boden aan het turksche leger onder opperbevel van Omer-Pacha, totdat, door de tusschenkomst van Oostenrijk, door de Porte werd afgezien van het plan orn de Montenegrijnen tot onderwerping te brengen. Binnenslands had Daniëio het hoofd te bieden aan de woelingen eener oppositie-partij, waartegen hij optrad met maatregelen van geweld; en nadat er 1858 op nienw gevechten aan de Turken waren geleverd, werd 12 Aug. 1860 vorst Daniëio door een pistoolschot doodelijk gekwetst, waarop 14 Aug. zijn neef Nikita (Nicolaas), zoon van Mikka Petrowitsj, als vorst van M. uitgeroepen werd onder den naam van Nicolaas I PetrowitsjNjegosj. Onder dezen vorst kwam het wederom tot eenen openbaren oorlog met de Turken. Nadat hij het Turksche ultimatnm van 9 April 1862 verworpen had, deden de Turken (onder Omer-Pacha) den aanval, bevochten de overwinning in den slag bij Ricka (24 en 25 Aug.), en hezetteden 13 Sept. 1862 Cetinje, waarop vorst Nicolaas de hem gestelde voorwaarden aannam. De grenzen van M. bleven onveranderd, en vorst Nicolaas I behield zijne macht; hij moest echter toelaten, dat langs den weg van de Herlzegowina naar Scntari blokhuizen aangelegd en van turksche bezetting voorzien wierden.