(vrijheer), geh. 25 April 1796 te Regensburg, had reeds nagenoeg geheel Europa bereisd, toen hij 1831 eene grnote wetenschappelijke reis ging ondernemen naar OostIndie, Oosl-Azie, den Indischen archipel en Australie. Vergezeld van een geneesheer, een heelkundige, een schilder en een natuurkundige, stak hij 2 Mei 1831 te Toulon in zee, en keerde eerst 1857 van de Kaap de Goede Hoop naar Europa terug, hoogst belangrijke verzamelingen medebrengende voor ethnographie en natuurlijke historie.
Slechts een klein gedeelte is tot dusverre daarvan bewerkt en openbaar gemaakt, o. a.: Fischen aus Kaschmir (Weenen 1838); Das Becken von Kabul (2 dln. Weenen 1851 —52); enz. Ook van het historisch verhaal zijner reizen heeft nog slechts een klein gedeelte het licht gezien nl. Kaschmir und das Reich der Sikhs (4 dln. Stuttgart 1840—42).