1) zoon van Rechab, afstammeling van Jethro, werd het hoofd van eene secte, welker leden zich naar hem Rechabieten noemden; bij onderscheidde zich door strengheid van levenswandel; zijne leerlingen mochten geen wijn drinken, persoonlijk niets in eigendom bezitten, en zich met geen landbouw bezig houden. Hij leefde ten tijde van koning Jehu, omstreeks negendhalve eeuw v.
Chr., en is in het O. T. vermeld II Kon. 10: 15, 23; Jerem. 35: 6—19.2) zoon van David’s broeder Simea, zeer bevriend met zijn neef Ammon (David's zoon), aan wien J. het middel aan de hand deed om zijne eigene zuster te verkrachten; II Sam. 13.