Onder deze benaming, die in het N. T. eenige malen voorkomt (Matth. 23:15; Hand. 2: 10; 6: 5: 13: 43) heeft men te verstaan degenen, die, zonder besneden te zijn, in den God van Israël geloofden en hem dienden, zonder zich echter aan de voorschriften der Mozaïsche wet te houden.
Deze half-bekeerden werden ook Proselieten der Voorpoort genoemd, omdat ze slechts in den voorhof van den tempel toegelaten werden. Dezulken echter, die zich geheel tot het Jodendom lieten bekeeren, heetten Proselieten der Gerechtigheid.