hebr. Jehosmh, of Jezjocah, d. i.
Verlosser, was tijdens den aanvang der christelijke jaartelling een naam, even algemeen in zwang als iedere andere ; om de personen, die dezen naam droegen, van elkander te onderscheiden, werd er óf de naam huns vaders óf die van hunne geboorteplaats bijgevoegd, bijv.; J., de zoon van Nun; J., de zoon van Jozadak; J., de zoon van Sirach; J., van Nnzareth, enz. Er was zelfs, in den stam Juda, eene stad, die den naam van J. droeg. Door de Christenen is echter, om dien naam J. uitsluitend aan den stichter van hunne godsdienst toe te kennen, vooralle overige personen, en ook voor de zooeven bedoelde stad, die naam J. veranderd in Jesua; de eenige uitzondering, daarop gemaakt, betreft den zoon van Sirach, die den naam J. behouden heeft, doch met bijvoeging van zijns vaders naam. Volgens de tegenwoordige spelling wordt de naam J. algemeen geschreven met eene z — wij verwijzen dus, behalve naar de artt. JESUA, naar de artt. JEZUS-CHRISTUS en JEZUS-SIRACH.