(sir), een uitstekend parsi, geb. 15 Juli 1783 uit arme ouders, werd door eigen inspanning en vlijt een der rijkste kooplieden van Indie, en heeft zich door zijne edele hoedanigheden. en vooral door zijne milddadige menschlievendheid, do achting niet slechts van zijne geloofsgenooten, maar van de geheele beschaafde wereld verworven. Reeds in 1840 werd hij door de koningin van Engeland tot den ridderstand verheven; en 6 Aug. 1857 werd hem de titel van baronet geschonken, welke titel nog nooit aan eenen Indiër verleend was, en die bij zijnen dood (14 April 1859) is overgegaan op zijnen oudsten zoon, die met J.’s andere zonen de handelszoak huns vaders is blijven voortzetten.
Om hospitalen, inrichtingen van opvoeding en onderwijs, cn herborgen voor reizigers te stichten, groote wegen aan te leggen, enz. heeft J. bij zijn leven ruim 3 millioen ropijen geschonken; het vermogen, door hem nagelaten, bedroeg over de 8 millioen ropijen.