Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 29-11-2021

Imam

betekenis & definitie

oorspronkelijk de titel, dien de Musuimannen gaven aan het opperhoofd van hunne godsdienst. Voor de Sunnieten of Orthodoxen is de titel van I. identiek met dien van kalif, en is de geestelijke macht niet van het wereldlijk gezag afgescheiden.

Doch de secte der Sjyieten erkent na Mahomed geen anderen I. dan diens behuwdzoon Ali, en de afstammelingen van dezen (de Alieden); ook zijn de Sjyieten het onderling oneens over het getal en de opvolging der Imams. Sommigen erkennen slechts twaalf Imams, waarvan de laatste, op twaalfjarigen leeftijd ten hemel opgenomen, eenmaal wederkomen zal om de ware godsdienst op aarde te doen heerschen: zij noemen hem Mahdi, en beschouwen hem als eene soort van Messias, wiens terugkomst zij altijd wachtende zijn. De overigen erkennen van die 12 slechts zeven Imams, nl.: Ali, den schoonzoon van Mahomed; Hassan en Hussein, twee zonen van Ali, en beiden martelaars; Ali-Seinolabiddin; Mohammed-Bakir; Giafar-el-Sadik; Ismael; diens broeder Moessa, die door de eerstbedoelde Sjyieten als Ismael’s opvolger in het Imamaat erkend wordt, wil deze partij niet erkennen, daar zij de waardigheid van I. laten overgaan op de afstammelingen van Ismael, uit welken hoofde men hen hmaclieten genoemd heeft. In lateren tijd is men begonnen den titel van 1. ook te geven aan de beroemdste mahomedaansche kerkleeraars; en ten laatste werd de titel van I. uitgestrekt tot die tnahoni. geestelijken, die in de moskee de tempeldienst doen. In Arabie geeft men den titel van I. aan ettelijke opperhoofden, die met eene soort van pauselijk gezag bekleed zijn, d. i. die zoowel in het staalkundige als in het kerkelijke de hoogste macht bezitten, zooals de Imams van Yetnen of van Saana, en de I. van Maskat. Een rijk, dat door zulk een 1. geregeerd wordt, draagt den naam van Imamaat.

< >