Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 29-11-2021

Harz

betekenis & definitie

of den Harts, het Hartsgebergte, in 't iatijn Hercynius mons, eene bergengroep in noordwestelijk Duitschland, strekt zich uit tusschen de Saaie en de Leine, en beslaat eene oppervlakte van ruim 37 vierk. mijlen. Het noordwestelijk kleinste gedeelte heet de 0ber-H., het zuidoosteiijk grootste gedeelte heet de Unler-H., de uitloopers in het westen en zuiden worden de Vor-H. genoemd.

De voornaamste pieken zijn; de Broeken (3506 vt.), die den Boven-H. van den Beneden-H. scheidt; deRammelsberg, de Bruchberg, de Andreasberg, enz. Eertijds schier geheel met boschgroei bedekt, werd de H. door de Romeinen genoemd Sylva Hercyma. Oudtijds vormde het H.-gebergte de grensscheiding tusschen de Saksen en de Franken. Eerst in de 10e eeuw, toen men begon de mijnen te ontginnen, werd dit bergland bevolkt. Op den Boven-H. vestigden zich de Guelfen, en vormden het zoogenaamde Harz-district, dat 1495 aan het prinsdom BrunswijkWolfenbutte! kwam. De eigenaars van kleine stukken grondgebied van den Beneden-H , zooals de graafschappen Blankenburg, Ballenstedt, Regenstein, Falkenstein, Wernigerode, Stolberg, Mansfeld, Hohenstein, enz. werden bestempeld met den algemeeneu naam van Harzgraven. Onder het fransche keizerrijk gaf het H.-gebergte zijnen naam aan een departement van het koningrijk Westfalen (hoofdpl. Heiligenstadt).

< >