1) F., chineesch Thai-Wan, eiland aan de zuidoostkust van China, van de prov. Foekian gescheiden door de Straal van Formosa, die de Chineesche Zee in gemeenschap stelt met de zee van Corea, is 1062 vierk. mijlen groot (53 mijlen lang en 15 a 16 mijlen breed).
Eene bergketen met vnlcanische pieken, waaronder er van 12,000 vt. hoogte, doorsnijdt het eiland van het noorden naar het zuiden; F. is dan ook onderhevig aan gedurige aardbevingen. Het westelijk gedeelte van F. hebben de Chineezen in bezit, met de (sedert 1858 ook voor Europeanen opengestelde) hoofdstad Thaïwan-soe. In het oostelijk gedeelte huizen wilde inlanders,' die .donkerbruin van huid zijn, en wier taal van maleischen oorsprong is. De bevolking van ï’. wordt geschat tusschen de 2 en 3 millioen zielen. De Chineezen vestigden zich reeds op F. in 1430; de Japanneezen en Hollanders stichtten er volkplantingen in het begin der 17e eeuw; maar in 1661 maakte de chineesche zeeschuimer Koxinga zich meester van het geheele eiland, en regeerde er tot 1683, in welk jaar de Chineezen, bijgestaan door de Hollanders, het eiland aan den overweldiger ontrukten. 2) F., of Warang, eiland in den Atlantischen Oceaan, het noordelijkste der Bissagos.
3) F., rivier in Noord-Guinea, is de natuurlijke grensscheiding tusschen het rijk Benin en het rijk Wari.