veelal Euphraat genaamd, de Pherat der Joden, de Frat der Turken en Arabieren, de grootste rivier in Voor-Azië, ontspringt in het bergland van Zuid-Armenié, niet ver van Diadin, draagt aanvankelijk den naam van Moerad, vereenigt zich al spoedig met een anderen bronstroom, die noordoostelijk van Erzeroem komt, besproeit het pachalik Erzeroem, scheidt het pachalik Diarbekir van de pachaliks Siwas en Marasj, en doorstroomt de pachaliks Bagdad en Bassora. De E. besproeit de steden Semisat, Bir, Beles, Rakka, Kerkisisj, Anna, Hit, Hilla, Dawanieh en Samawa; hij neemt de wateren in zich op van de rivieren Kara-Soe, Erzen, Moerad-Tsjaï en Khaboer; bij Bagdad nadert de E. den Tigris lot op 3 mijlen afstands, loopt dan over eenen afstand van 20 mijlen met die rivier evenwijdig, totdat beiden (E. en Tigris) zich bij Corna vereenigen, en dan den naam aannemen van Sjatel-Arab; deze rivier neemt vervolgens nog de Kerka in zich op, en ontlast zich eindelijk met 5 monden in de Perzische golf.
Het oude Babylon, Samosate, Nicephorium, Circesium, en Cunaxa lagen eertijds op de oevers van den E. De gansche lengte van den E. bedraagt 373 mijlen, en de omtrek van het stroomgebied van E. en Tigris te zamen 12,230 vierkante mijlen. Het land, dat tusschen den E. en den Tigris ligt, en dat thans Aldzjezirah (Algezirah), d. i. de eilanden, genoemd wordt, droeg bij de ouden den naam van Mesopotamië, d. i. land tusschen de stroomen. In den Bijbel wordt van de rivier E. herhaaldelijk gewag gemaakt: in het N. T. onder den naam van Euphraat in de Openbaringen van Johannes (9: 14; 16: 12); in het O. T. onder den naam van Phrath of Frath inGen.2: 14; 15: 18; Deut. 1: 7; 11: 24 ; Jozua 1: 4 ; II Sam. 8: 3; II Kon. 23: 29; 24: 7: I Chron. 5: 9; 18: 5; II Chron. 35: 20; Jerem. 13: 4—7; 46: 2, 6, 10; 51 : 63. Euphratesiaansch Syrië. Zie Syrië.