of Esseèrs, eene joodsche sekte in den omtrek der Doode Zee, waarvan geen gewag wordt gemaakt in het Nieuwe Testament, ofschoon men hen elders vermeld vindt als ontstaan omstr. den tijd der Maccabeên, d. i. omstr. anderhalve eeuw voor de geboorte van Christus. De E. hielden zich staande tot in de ie eeuw der christelijke jaartelling; zij stonden tegenover de Sadduceën (die niet aan de onsterfelijkheid der ziel geloofden).
Zij namen de Schrift op in eene zinnebeeldige beteekenis, en hadden tot hoofdbeginsel: God lief te hebben boven alles en den evennaaste als zich zelven, terwijl zij zich onderscheidden door eene stipte betrachting van alle deugden en door eene strenge viering van den Sabbath; het eedzweren en het doen van bloedige offeranden verwierpen zij, zoo ook de dienstbaarheid, het oorlog-voeren en het huwelijk. Daarbij leefden ze in gemeenschap van goederen bijeen, zoodat hunne levenswijze wel eenige overeenkomst had met het latere monnikwezen. Vele geleerden zijn dan ook van meening, dat uit de sekte der E. het Christendom zich ontwikkeld heeft, welk gevoelen niet weinig versterkt wordt juist doordien, gelijk hoven gezegd, in het N. T. nergens van de E. gewag wordt gemaakt. Zie THERAPEUTEN.