philosoof en rhetor, geboren te Athene, of te Emesa, omstr. 210 ; na verre reizen gedaan te hebben, vestigde hij zich te Athene, waar hij zijnen naam zoo beroemd maakte, dat zijne faam doordrong tot Zenobia, koningin van Palmyra, die hem aan haar hof riep, en hem tot leermeester en raadsman koos. Op bevel van Aurelianus werd ook L. in 273 te Palmyra onthoofd, omdat hij door zijne raadgevingen de bewerker was geweest van den oorlog, die Zenobia tegen dien keizer gevoerd had.
Van L.'s vele werken bezitten wij niets anders dan eene verhandeling »Over het Verhevene”, het laatst gecommentarieerd door Egger (Par. 1837).