1) Diogenes, de beroemdste der hondsche wijsgeeren, geb. te Sinope in Paphlagonie 413 v. Chr., werd met zijnen vader, wegens het maken van valsche munt, uit zijne geboorteplaats verdreven, en kwam jong te Athene, waar hij de philosophie studeerde onder Antisthenes; de deugd bestond, volgens hem, in de beoefening van ontbering, en hij geeselde de dwaasheden der menschen met schertsenden, doch vinnigen spot.
Menige opmerkelijke trek uit zijnen levensloop is tot ons gekomen. Om te toonen hoe weinig de mensch eigentlijk slechts noodig heeft om te kunnen bestaan, hield hij verblijf in eene ton, en had niets anders bij zich dan een bedelzak, een stok en een houten bakje om water te scheppen als hij dorst had; dit laatste voorwerp wierp hij weg als overtollig, zoodra hij eens een knaap water zag scheppen in de holte der hand. Om van zijne minachting jegens het menschdom te doen blijken, liep hij eens op klaarlichten dag met eene brandende lantaarn in de hand, en toen hem gevraagd werd wat dit beduidde, gaf hij ten antwoord: 4k zoek of ik ergens een mensch kan vinden”. Toen Alexander de Groote hem een bezoek bragt, terwijl D. in zijne ton zat, werd hem door den grooten veroveraar gevraagd of die niet iets voor hem doen kon; het antwoord was: »Ja, gij moest een weinig uit de zon gaan staan”. Van al die anecdoten aangaande D. is intusschen de echtheid niet bewezen; hij stierf te Corinthe omstr. 323 v. Chr.2) D., van Apollonia op het eiland Creta, grieksch wijsgeer, ook bijgenaamd de Physieus, leefde in de vijfde eeuw v. Chr., en was de leerling en opvolger van Anaximenes, in de Ionische school; even als zijn meester, hield hij de lucht voor het beginsel van al het geschapene.
3) D., van Laërte in Cicilië, naar zijne geboortepl. La&rtius bijgenaamd, leefde waarschijnlijk in de eerste helft der 3e eeuw na Chr., en behoorde, naar men meent, tot de epicuristische sekte. Men heeft van hem een voor de geschiedenis der wijsbegeerte zeer belangrijk werk in 10 boeken, getiteld: De vilis, dogmatibus et apophthegmatibus clarorum philosophorum, het best uitgegeven door Cobet (Parijs 1853).
4) D. (Romanus), keizer van het oostersche rijk ; zie ROMAHUS DIOGENES.