de ontdekker van Amerika, bij de Spanjaarden Colon, bij de Italianen Colombo, bij de Franschen Colomb genaamd. Hij was geboren omstr. 1436 in het Genuesche; Savona, Cogoreo en Cogoletto betwisten elkander de eer, dal hij daar bet levenslicht heeft aanschouwd, doch het waarschijnlijkst is wel, dat hij geboren is te Genua, waar zijn vader ecne lakenweverij had.
Van jongs af aan was de zeevaart, en al wat daarmede in verband stond, zijne lievelings-studie; en na verscheidene zeereizen volbragt te hebben naarPorlo-Santo, kwam hij eindelijk door studie, opmerking en gevolgtrekkingen tol de vaste overtuiging, dat hier of daar westwaarts nog een continent, een werelddeel moest liggen. Om in staat gesteld te worden dat werelddeel te ontdekken, wendde hij zich eerst tot den koning van Portugal, toen lot de Genuezen; doch zijne voorstellen werden met minachting afgewezen, als hersenschimmen van een krankzinnige. Nu begaf hij zich naar Spanje, waar het hem, na ongeloofelijk veel moeite, eindelijk gelukte het door de voorspraak van koningin Izabella zoo ver te brengen, dat koning Ferdinand 3 kleine schepen, bemand met 120 koppen, ter zijner beschikking stelde, en hem de toezegging deed, dat hij levenslang de waardigheid zou bekleeden van onderkoning over de door hem te ontdekken landen. Met die drie scheepjes verliet hij 3 Aug. 1492 de haven van Palos in Andaluziè; en na een talloos tal van gevaren te hebben doorworsteld, ontdekte hij 65 dagen later land, en zette 12 Oct. voet aan wal op een eiland, dat door de inheemsche bevolking Guanahani genoemd werd, doch van C. den naam ontving van San-Salvador; na in die zelfde maand nog Cuba en vervolgens St.-Domingo ontdekt te hebben, nam hij in Jan. 1493 de terugreis naar Spanje aan, en liep 14 Maart daaraanvolgend, onder het feestgelui van al de klokken, weder de haven van Palos binnen, deed in triomf zijnen intogt in Barcelona, waar de koning resideerde, en werd met eerbewijzen overladen en verheven tot grande van Spanje. Een half jaar later ondernam hij zijne tweede ontdekkingsreis met eene vloot van 17 schepen, die 25 Sept. 1493 van Cadix uitliep. Op dezen logt ontdekte hij de meesle der kleine Antillen, onderwierp het eiland St.-Domingo, en stichtte daar de stad van dien naam. Doch zijne benijders maakten hem inmiddels zwart bij den koning; en om zich te reglvaardigen nam C. 20 Maart 1456 de terugreis aan naar Spanje, waar hij al zijne belasteraars, als zocht hij zich van Spanje’s koning onafhankelijk te maken, tot zwijgen bragt, en zich volkomen zuiverde van alle verkeerde oogmerken, die hem te laste waren gelegd. Met 6 schepen ondernam hij zijne derde reis 4 Julij 1498, ontdekte toen Amerika's vasteland, en bereisde de kust van Zuid-Amerika, van de uitwatering der rivier Orenoko af tot aan Caracas. Doch op nieuw door zijne vijanden verdacht gemaakt bij Spanje’s koning en koningin, zag hij zich ditmaal eensklaps van zijn bevelhebberschap beroofd door Francesco Bovadilla, die met onbepaalde volmagt uit Spanje was gekomen om C. ter verantwoording te roepen. Op last van Bovadilla werd C. in ketenen geklonken, en zoo, als een boosdoener, naar Spanje gezonden. Wel kostte het C. ook ditmaal weinig moeite zich volkomen te regtvaardigen; maar ofschoon in vrijheid gesteld, w'as toch zijn aanzien gebroken. Meer echter dan aanzien ten hove, ging hem de voltooijing ter harte van zijn aangevangen ontdekkingswerk, en 2 Maart 1502 vertrok hij nogmaals met vier armzalige schepen, om, zoo mogelijk, eenen nieuwen weg naar Oost-Indiê op te sporen. Op dezen togt was hij blootgesteld aan nog veel meer gevaren dan bij zijne vroegere reizen; ziek keerde hij in Spanje terug, en stierf 20 Mei 1506, vol gebreken en overstelpt door verdriet. Hij mogt niet eens de voldoening smaken, dat aan het door hem ontdekte werelddeel zijn naam wierd geschonken, welke eer daarentegen te beurt viel aan Americus Vespuccius (zie dat art.). De ketenen, waarmede hij eens beladen was geweest, nam hij met zich in zijne doodkist, die later naar de door C. gestichte stad St.-Oomingo overgebragt werd. In de Karthuizer-kerk te Sevilla is hem een prachtig gedenkteeken opgerigt. Het door C. zelven geschrevene dagboek van zijne eerste reis gaf Navarete in het licht in dl. 1 en 2 van zijne Viages de los Espaaoles (5 dln. Madrid 1825—37). Van C.’s eigen hand bestaat slechts één brief, in het Latijn door hem geschreven in 1493.De twee broeders van C. waren:
1) Bartolommeo C., geb. omstr. 1432, gest. 1514, sedert 1493 luitenant van C. in West-Indié, en door hem belast met de leiding van den aanleg der stad St.-Domingo;
2) Diego C., gouverneur en president van den raad van Castilie.
De oudste zoon van den wereld-ontdekker was Diego C., die zijnen vader vergezelde op verscheidene reizen, en erfgenaam werd van zijne regten en titels, welke overgingen op diens zoon Luis C., die door Karel V beschonken werd met de titels van admiraal van Indié, markies en hertog van Veragua. Met des laatstgenoemden nee; en erfgenaam Diego C. stierf 1578 de mannelijke nakomelingschap van C. uit.
Een onechte zoon van Christophorus was don Fernando CL, geb. omstr. 1490, gest. 1540 te Sevilla, die den geestelijken staat omhelsde, eene groote bibliotheek verzamelde, en het leven van zijnen vader beschreef.